BETOOG

Elk nadeel heb z’n voordeel: hoe de coronacrisis ons onderwijsontwerp uitdaagt

  • 10 min.
  • Betoog
  • Opinie

In maart 2020 stond heel het onderwijsland op zijn kop. We gingen in één klap over naar afstandsonderwijs, waarbij het fysieke deel nagenoeg één-op-één in een online jasje werd gestoken. Al snel bleek echter, dat dit niet goed werkte. Het sociale aspect, dat veelal spontaan op de fysieke campus plaatsvond, viel weg en de focus lag met name op de formele kant van onderwijs. Ten onrechte concludeerden veel onderwijsprofessionals dat online onderwijs inferieur is en mogelijk leidt tot vervreemding. Dat is zorgwekkend, want online onderwijs is op zichzelf niet beter of slechter. Het is anders, en vereist dus ook een andere aanpak. In de quick fix die plaatsvond was alleen geen tijd voor een goed (her)ontwerp, waarin de verschillende functies van onderwijs tot hun recht komen. Die tijd is nu echter aangebroken.

Functies van onderwijs

Er zijn verschillende indelingen rondom functies van onderwijs (Onderwijsraad, 2016; Van de Werfhorst, Elffers en Karsten, 2016; Onderwijsinspectie, 2020). Gert Biesta (2012) deelt deze functies in aan de hand van drie domeinen: kwalificatie, socialisatie, en subjectivering. Biesta betoogt dat het in sommige gevallen goed mogelijk is om onze onderwijsinspanningen slechts te richten op één van de drie domeinen, maar dat er in feite altijd een mix is. Dat betekent ‘dat de vraag niet is of we kiezen voor kwalificatie, socialisatie of subjectivering, maar dat we ons dienen af te vragen welke combinatie wenselijk en te rechtvaardigen is’.

Kwalificatie

Kwalificatie behelst het verwerven van kennis, vaardigheden en houdingen die mensen in staat stellen iets te doen (Biesta, 2012). Dat kan heel specifiek zijn, zoals beroepsgerelateerde kennis omtrent anatomie en fysiologie, of in meer algemene zin, waarbij we leerlingen kwalificeren voor deelname aan een complexe maatschappij, zoals communicatievaardigheden.

Socialisatie

Onder socialisatie verstaat Biesta de manier waarop kinderen, leerlingen, studenten, et cetera, voorbereid worden op een leven als lid van een gemeenschap. Ze maken kennis met tradities, omgangsvormen en praktijken. Ook hierbij kan het gaan om specifieke socialisatie, bijvoorbeeld het contact tussen verpleegkundigen en patiënten, of in meer bredere zin in een cultuur.

Subjectivering

Subjectivering is een iets lastiger te duiden concept. Veelal vat men het op als persoons- of burgerschapsvorming, maar dit is volgens Biesta ontoereikend (Biesta, 2015). De essentie van subjectivering ligt in het zogenaamde subject-worden. Subject is hier het tegenovergestelde van object. Wanneer de mens als object wordt gezien, is hij of zij een ding dat onderworpen is aan wat anderen ermee willen doen. De subjectivering verwijst naar een situatie waarin ieder mens als zelfstandig handelend individu wordt gezien. Sterk gerelateerd aan dit begrip is het Bildung-concept: de vorming van jonge mensen tot zelfstandige, vrije en goede persoonlijkheden met gevoel voor geschiedenis en cultuur (Wikipedia, 2020). Daarbij onderschrijft Biesta dat het subject-zijn niet in eigen handen ligt van mensen, maar altijd bestaat in wisselwerking met andere mensen en de wereld om ons heen. Een mooi voorbeeld hiervan is hoe een student zich ontwikkelt tot een beginnend beroepsbeoefenaar die tijdens de crisis van 2020 applaus krijgt voor zijn of haar inzet.

Afbeelding (kleur) cirkels met de functies van onderwijs
Figuur 1: Functies van onderwijs (Biesta, 2012).

In de quick fix die medio maart 2020 plaatsvond, lag de nadruk veelal op de kwalificerende kant van onderwijs. Men verplaatste de formele lessen naar online, maar vergat dat de informele en spontane fysieke ontmoetingen (de socialisatie en subjectivering) niet zonder meer plaatsvinden in een virtuele omgeving. Dit onderstreept enerzijds het belang van een fysieke campus, en anderzijds de noodzaak tot een andere benadering voor onderwijsontwerp in een online omgeving. Er is daarom behoefte aan concrete verbetervoorstellen voor een onderwijsontwerp dat recht doet aan de zorgpraktijk, zoals aandacht voor patiëntcontact en vaardigheden, en tegelijkertijd de krachten van online en fysiek onderwijs combineert (ook wel blended learning genoemd).

Online onderwijs

‘Online onderwijs is een recept voor vervreemding.’ Met deze quote pleitte een docent op 6 juni in het NRC voor de terugkeer naar fysiek onderwijs. Ze ging echter voorbij aan het feit dat ze een verkeerd vertrekpunt nam voor haar onderwijsontwerp. Socialisatie en subjectivering zijn wel degelijk mogelijk in een online omgeving, we moeten het alleen anders vormgeven. Want hoe kan het anders dat legio tieners jarenlange vriendschappen sluiten via online games? Hoe kan het dat mensen zich via social media aan elkaar voorstellen en hele netwerken opbouwen, zonder elkaar ooit te zien? Mensen presenteren zich online voortdurend als echte mensen, dus waarom zou dit binnen onderwijs niet kunnen? Het kan wel, we doen het alleen verkeerd.

In online afstandsonderwijs is het essentieel om de ervaren afstand tussen docenten en studenten te verkleinen. Een theoretisch framework dat hierbij richting biedt, is het Community of Inquiry-model. Dit model stelt dat online leren plaats moet vinden binnen een leergemeenschap (Engels: community). Het beschrijft zodoende de elementen die bijdragen aan het creëren van een dergelijke gemeenschap, waarbij de onderlinge afstemming essentieel is voor de effectiviteit. Die afstemming vindt plaats op drie domeinen, te weten: cognitive presence, social presence en teaching presence. Presence vertaalt zich hier losjes naar aanwezigheid.

Cognitive presence

Binnen dit domein gaat het over de activiteiten voor het verwerven van kennis en het verwerken van leerinhoud. Daarbij spelen reflectie, feedback en betekenisgeving belangrijke rollen.
Voorbeelden:

  • Reflecteer op student-docent-interacties;
  • gebruik het principe van peer reviews, voor zowel het reviewen van elkaars werk als elkaars vaardigheden;
  • creëer virtuele plekken (blogs, wiki’s, virtuele cafés) waar studenten ideeën kunnen uitwisselen;
  • ontwikkel digitale formatieve quizzen, met geautomatiseerde feedback.

Social presence

Het tweede domein betreft de mogelijkheden voor mensen om zich als echte mensen te presenteren. Dit gebeurt door middel van communicatie, waarbij de zogenaamde leergemeenschappen centraal staan. Binnen deze leergemeenschappen zijn een open dialoog en reflectie mogelijk. Dit aspect staat in fysiek onderwijs regelmatig op de achtergrond, maar is binnen online onderwijs een kernaspect.
Voorbeelden:

  • Wijd een gedeelte van je online omgeving aan het aan elkaar voorstellen in filmpjes;
  • vraag studenten om een blog te schrijven over hun voortgang op een discussieforum;
  • houd een online dagboek bij over de voortgang van de cursus;
  • maak videoboodschappen in plaats van platte tekst.

Teaching presence

Teaching presence beschrijft de rol van de docent die als taak heeft een veilig klimaat te creëren en faciliteren, en richting geeft aan de cognitieve en sociale processen. Zodoende is de rol van de docent essentieel in het bieden van een leeromgeving waarin alle domeinen worden aangesproken.
Voorbeelden:

  • Schets heldere en hoge verwachtingen;
  • maak gebruik van authentieke en contextuele opdrachten die studenten uit de beroepspraktijk kunnen herkennen, zoals het voeren van een anamnesegesprek met een simulant;
  • stap over op formatieve evaluatie, met veel ijkpunten en feedback. Denk hierbij aan het bieden van (peer)feedback op de onderzoekende houding van studenten;
  • creëer veel mogelijkheden voor interactie, zowel met docent-student als student-student.
Figuur 2: Community of Inquiry (Fiock,2020).

Noot: Voor een helder en overzichtelijk artikel van verschillende strategieën ingedeeld per domein verwijs ik naar het artikel: Designing a Community of Inquiry in Online Courses, (Fiock, 2020).

De fysieke campus

De coronacrisis legde prachtig (en soms pijnlijk) bloot wat het belang is van de fysieke campus. Even blijven hangen voor of na een les, samen lunchen, iemands kantoor binnenlopen, een vraag stellen bij de receptie, studeren in de bibliotheek, bronnen zoeken; het scala aan mogelijkheden waarin de fysieke omgeving voorziet, is eindeloos. Kunnen we dan niet zonder een fysieke campus?
Dat ligt eraan. De Open Universiteit scoort met haar recept voor afstandsonderwijs al jarenlang hoog op de lijst van beste universiteiten van Nederland. Zij hanteren echter al in de basis een ander onderwijsmodel, veel meer gericht op zelfstudie en intensief contact op afstand. Maar voor de vele instellingen die dat niet doen vervult de campus – vaak impliciet – een basisrol. Zonder fysieke omgeving, waarin leergemeenschappen elkaar spontaan informeel ontmoeten, moeten we dus andere methodes inzetten om de socialisatieen subjectiveringsfuncties van onderwijs aan te spreken.

Van de andere kant kunnen we ook redeneren dat er voor alle formele onderwijsactiviteiten online alternatieven te bedenken zijn. Wat is dan nog de waarde van de campus? Volgens mij zit hem dat in het faciliteren en creëren van engagement, dat wil zeggen het gevoel van verbinding tussen studenten, docenten en de onderwijsinstelling. Dat vraagt echter om een andere benadering van de functie en waarde van de fysieke campus. In het Verenigd Koninkrijk is daarom door het overheidsgesubsidieerde overkoepelende orgaan voor onderwijsinnovatie JISC het concept Sticky Campus bedacht. De Sticky Campus is een plek waar studenten tijd willen doorbrengen, zelfs als ze geen formeel onderwijs hebben. Het omvat alles wat tot de kern studentgericht is: studenten die letterlijk blijven plakken op de campus. Uit onderzoek van Tinto (1988) blijkt dat sociale integratie hierbij een belangrijke rol speelt, met name voor eerstejaars. Studenten zijn eerder geneigd te blijven plakken als ze integreren met hun medestudenten. En precies die integratie moeten we faciliteren.
Betekent dit dat we al het formele onderwijs online moeten aanbieden, en alleen nog maar op de campus samenkomen voor groepsvorming en informele interactie? Ik denk het niet. Zeker binnen de zorg zijn er bepaalde kernactiviteiten die fysiek plaats moeten vinden. Denk aan vaardighedenonderwijs, klinisch onderzoek, werken met zorgtechnologie. Maar ook individuele begeleiding (mentoring) van zwakke studenten en begeleiding bij het afstuderen vinden idealiter fysiek plaats. Dit betekent dat we bij het nadenken over de rol van fysieke campus – en natuurlijk ook de virtuele omgeving – moeten teruggaan naar onze beoogde leeruitkomsten, en op basis daarvan keuzes maken voor de best passende werkvorm.Vervolgens richten we onze fysieke en virtuele campus zodanig in dat we een bepaald wenselijk gedrag uitlokken (nudging). Denk hierbij aan activerend, kleinschalig, groepsonderwijs, ontlokt door virtuele en fysieke ruimtes met veel mogelijkheden voor interactie. Zo komen we tot een combinatie van online en fysiek onderwijs waarin de sterktes van beide vormen benut worden. Dat is de kern van blended learning.

Blended learning

Blended learning is al jaren een trendy en hip fenomeen, terwijl het tegelijkertijd door velen verkeerd geïnterpreteerd wordt. In essentie kan blended learning het onderwijs effectiever maken dan alleen online of face-to-face-onderwijs. Wanneer men het concept echter definieert vanuit de technologie of de docent biedt het concept (te) weinig richting voor onderwijsontwerp. Blended learning gaat immers over leren, en dat is een activiteit van de student. Daarom hanteer ik de volgende definitie:

‘'lended learning refers to enriched, student-centered learning experiences made possible by the harmonious integration of various strategies, achieved by combining face-to-face interaction with ICT' (Oliver & Trigwell, 2005).

Onderwijs volgens het blended onderwijsmodel kan een oplossing bieden voor het leren van vaardigheden die een fysieke praktijkcontext vereisen. Dit vraagt echter – wederom – om een grondig herontwerp van een cursus of programma. Maar al te vaak worden fysieke onderwijsactiviteiten echter één-op-één vertaald naar een digitale setting. Dit werkt niet goed, waardoor men snel terugschakelt naar de fysieke variant, en het online aspect – ten onrechte – bij het grofvuil zet.

Conclusie

Online onderwijs is niet het ei van Columbus, maar fysiek onderwijs is dat ook niet. Beide zijn slechts vormen van onderwijs, met elk hun eigen sterktes en zwaktes. Waar de fysieke campus een belangrijke verbindende rol speelt, moeten we dat in een online of blended omgeving anders doen. Waar pure kennisacquisitie zich goed leent voor asynchrone activiteiten in een online setting, moeten we fysiek vooral inzetten op synchrone interactie. Door de sterktes van beide vormen te combineren, oftewel te blenden, creëren we een studentgericht onderwijsontwerp waarin alle functies van onderwijs worden aangesproken, en zowel de virtuele als fysieke omgeving bijdraagt aan een rijke leerervaring.

We gaan nooit meer terug naar hoe het was voor de COVID-19-pandemie. En eerlijk gezegd lijkt mij dat ook een behoorlijke achteruitgang. We moeten naar een nieuw normaal, en wat mij betreft is ons onderwijs in dat nieuwe normaal een optimale combinatie van online en fysiek. Door de crisis hebben we met vallen en opstaan kunnen leren wat wel en niet werkt, dus laten we die inzichten nu benutten en komen tot een effectief blended onderwijsontwerp. In de woorden van wijlen Johan Cruijff: ‘Elk nadeel heb z’n voordeel.’ Dus maak van de nood een deugd om ons onderwijs nog beter te maken.