In gesprek met Niels Oerlemans en Inge Pool

Programma CZO Flex Level flexibiliseert en moderniseert verpleegkundig opleidingsaanbod

  • 9 min.
  • Interview

Niels Oerlemans en Inge Pool werken samen in het programma CZO Flex Level. Dit programma flexibiliseert en moderniseert het opleidingsaanbod voor gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteunend personeel in Nederland. Niels is een van de twee programmamanagers en werkt daarnaast als senior beleidsadviseur bij de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ). Inge Pool is adviseur verpleegkundige beroepsontwikkeling bij Isala Academie in Zwolle en redactielid van OenG. Haar rol in het programma is tweeledig. Vanaf de start van het traject in 2018 was zij lid van de EPA (Entrustable Professional Activity)-expertgroep. Van augustus tot en met december was zij in de rol van opleidingsarchitect bezig met het schetsen van de contouren van het nieuwe opleidingsstelsel. De redactie vroeg hen naar de stand van zaken van het programma.

Wat was de aanleiding om te starten met het programma CZO Flex Level?

Niels: ‘In 2000 is het College Zorg Opleidingen (CZO) in het leven geroepen. Het CZO is een landelijke, onafhankelijke organisatie die toezicht houdt op de kwaliteit van functiegerichte zorgopleidingen. De opleidingseisen zijn jaren geleden vastgesteld, maar we zien dat de zorg verandert en dat groot onderhoud van de CZO-opleidingen nodig is. Daarbij staat de vraag centraal: wat voor professionals willen we opleiden? CZO Flex Level is een initiatief van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ). Doel van het project is de opleidingen te moderniseren en herstructureren. Dat is ook vastgelegd in het hoofdlijnenakkoord dat het kabinet en het ministerie in deze kabinetsperiode hebben gesloten.’

Inge: ‘De Vereniging Branchegerichte opleidingen Gezondheidszorg (VBG), waar vooral opleidingsinstituten van universitair medische centra (umc’s) in zijn vertegenwoordigd, was hier al mee gestart. Van hen is het voorstel gekomen om Entrustable Professional Activities, of kortweg EPA’s, een centraal onderdeel te laten zijn van het nieuw te ontwikkelen onderwijs. EPA’s zijn gestructureerde beschrijvingen van afgebakende beroepsactiviteiten die pas aan een student worden toevertrouwd als deze voldoende competent is. Deze beroepsactiviteiten zijn herkenbaar op de werkvloer en daardoor toetsbaar (zie kader). Onder de vlag van het VBG heb ik met een werkgroep een handleiding ontwikkeld: “Hoe ontwikkel je EPA’s?” Dit initiatief is opgegaan in het programma CZO Flex Level. Het was duidelijk dat dit project veel groter aangepakt moest worden.’

Moderniseren en herstructureren van de opleidingen is het doel van het programma. Waarom is dat nodig?

Niels: ‘Er is veel veranderd in de zorg. Een mooi voorbeeld vind ik de kinderverpleegkunde. De zorg aan kinderen vond eerder vooral plaats in het ziekenhuis terwijl die zorg tegenwoordig steeds vaker ook thuis wordt verleend. Daarbij is er ook een groot tekort aan kinderverpleegkundigen. De opleiding moet daarop aansluiten en zich meer richten op de zorg thuis. Een ander voorbeeld is de acute zorg, we hebben jaren geleden één opleidingsmodel gemaakt voor de Intensive Care (IC)-verpleegkundige. Inmiddels is duidelijk dat er verschillende categorieën IC’s zijn. De opleiding sluit niet aan bij die variëteit. We willen toe naar een modulair en flexibel stelsel. Als je in de acute zorg werkt, een opleiding tot Spoedeisende Hulp (SEH)-verpleegkundige hebt gedaan en je wilt op de IC gaan werken, dan moet het niet zo zijn dat je onderwijs aangeboden krijgt dat je al hebt gevolgd. Je hoeft alleen geschoold te worden in datgene dat je nog niet hebt gehad in je opleiding.’

Inge: 'Schaarste is een belangrijke aanleiding voor het moderniseren van het onderwijs. Daarbij vindt zorg inderdaad steeds meer thuis plaats, maar ook afdelingen zijn sterk aan het veranderen. Zo kan een IC-verpleegkundige in een umc sterk specialistische zorg geven, terwijl in een kleiner algemeen ziekenhuis IC en cardiac care op één afdeling gecombineerd kunnen zijn en de IC-verpleegkundige van beide kennis moet hebben. We zien ook dat de studenten aan het veranderen zijn. Voorheen liepen ze langere tijd mee op algemene afdelingen om ervaring op te doen, waarna ze zich gingen specialiseren. Studenten willen tegenwoordig sneller wisselen van afdeling en als gevolg van schaarste worden zij steeds eerder aangenomen op een specialistische afdeling. We constateerden dat de opleidingen niet meer voldoen aan de huidige wensen en ontwikkelingen. Landelijk zijn er geen afspraken over vrijstellingen, waardoor er grote verschillen bestaan tussen opleidingsinstellingen. De opleidingen zijn niet flexibel genoeg en overstappen is niet interessant.'

Niels: ‘We willen toe naar meer doorstroommogelijkheden, meer carrièreperspectief in de zorg. Het gaat om het behouden van mensen, het leveren van goede zorg en om wendbaar en modern opleiden. Hoe ga je het praktijkleren bijvoorbeeld zo goed mogelijk inrichten en faciliteren? De praatplaat geeft een mooi overzicht van de huidige en wenselijke situatie.’

Hoe komt het nieuwe stelsel eruit te zien?

Inge: ‘We hebben te maken met een spanningsveld. Aan de ene kant willen we zo flexibel mogelijk opleiden en aansluiten bij de verschillende soorten afdelingen en de specifieke zorg die daar verleend wordt. Aan de andere kant willen we ook dat de opleiding leidt tot een generiek diploma en een eigen beroepsidentiteit. We hebben besloten met opleidingen te blijven werken in tegenstelling tot volledig modulair. De EPA’s vormen de flexibele bouwstenen van het stelsel. Net als bij de medische vervolgopleidingen wordt de duur van de opleidingen flexibeler: de ene student zal een EPA sneller behalen dan een andere, dat kan invloed hebben op de duur van de opleiding. Daarnaast willen we in de acute zorg graag werken met een brede basis die voor meerdere vervolgopleidingen geldt. Daarna hoef je alleen nog het uitstroomprofiel te volgen van jouw keuze. Als je bijvoorbeeld wilt overstappen van de IC naar de SEH dan hoef je die basis niet meer te volgen. Ten slotte willen we bepaalde onderdelen, waar studenten nu vaak externe stages voor moeten doen, uit de opleidingen halen en als aanvullend opleidingsonderdeel aan gaan bieden. Die kan je gaan volgen op het moment dat je dat in je werk daadwerkelijk tegenkomt.’ 

Is er straks sprake van collectieve vrijstellingen?

Inge: ‘Ja, we willen toe naar collectieve, landelijke vrijstellingen die in regelgeving vastgelegd worden. Nu worden er ook vrijstellingen gegeven, maar dat gebeurt door de zorgorganisaties zelf. Daarbij willen we een minimale duur van de opleidingen vaststellen, je moet mensen ook beschermen. In tijden van krapte is er het gevaar van het (te) snel inzetten van medewerkers. Zoals gezegd, willen we zo flexibel mogelijk opleiden, maar mensen moeten de ruimte krijgen om echt bekwaam te worden. Ze moeten de mogelijkheid krijgen een keer op een andere afdeling te kijken. Ook daar zit een spanningsveld.’

Niels: ‘Aan de andere kant is het ook voor zorginstellingen van belang goede professionals in huis te hebben. Er ligt nu het rapport van de RVS De B van bekwaam, waarin staat dat we meer moeten kijken naar iemands bekwaamheden. Dat zullen professionals moeten vaststellen, samen met de zorginstelling en als professionals onderling. Dat is een continu proces. En dan volgt op den duur de vraag wat de houdbaarheidsdatum van een EPA is. Ook daar moeten we over nadenken.’

Stel, iemand wil binnen een specialisme overstappen van een umc naar een algemeen ziekenhuis. Kan dat?

Inge: ‘Dat kan uiteraard. Net als nu. Een aantal beroepsactiviteiten zal overeenkomen en een aantal zal verschillen. Ons doel is om een set van kern-EPA’s vast te stellen die iedere verpleegkundige in dat specialisme moet behalen. Daarnaast komen er aanvullende EPA’s die passen bij de specifieke activiteiten van het ziekenhuis waar je gaat werken, bijvoorbeeld een universitair medisch centrum. Dat betekent dat er naast de opleiding die iemand gevolgd heeft aanvullende opleidingsonderdelen ontwikkeld worden die studenten gaan behalen op het moment dat het aan de orde is.’

Niels: ‘Het blijft belangrijk om in de gaten te houden of je die competenties blijft behouden. EPA’s zijn een mooi instrument om dit te monitoren. Welke professionele activiteiten ben je blijven uitvoeren en aan welke heb je minder of geen aandacht besteed? Dat kun je bijhouden in een portfolio, dat start in de opleiding en meegenomen kan worden in de werksituatie. Het is de opmaat naar een meer dynamisch systeem.’

Wat is de stand van zaken van het programma en wat zijn de vervolgstappen? 

‘Werkgroepen die bestaan uit professionals, opleidingsdeskundigen en praktijkopleiders leggen de laatste hand aan de EPA’s en de architectuur is klaar. De volgende stap is het aanpassen van de deskundigheidsgebieden en eindtermen (D&E’s). We gaan in gesprek met verschillende stakeholders en V&VN over hoe de opleidingen eruit moeten gaan zien, welke EPA’s in de basis van een opleiding moeten komen en welke in de aanvullende modules.’

Inge: ‘Een van de belangrijkste dingen waar ik tegenaan ben gelopen bij het neerzetten van de architectuur, is de functiedifferentiatie. De vervolgopleidingen zijn toegankelijk voor mbo-, hbo- en in-service opgeleide verpleegkundigen. Een deel van de vervolgopleidingen is inmiddels gewaardeerd op NLQF 6-niveau. De vraag is echter wat is een gespecialiseerd verpleegkundige en hoe verhoudt deze zich tot functiedifferentiatie? De Federatie Medisch Specialisten heeft in 2017 een toekomstvisie geformuleerd, Medisch specialist 2025. Het zou ook goed zijn als er een landelijke visie is op wat een gespecialiseerd verpleegkundige is. Moet de gespecialiseerd verpleegkundige hbo-competenties hebben en welke? Zijn dat degene die in de huidige opleiding zijn opgenomen, of dienen de vervolgopleidingen alleen vakinhoudelijk te zijn? Ziekenhuizen staan momenteel voor de vraag hoe ze functiedifferentiatie op gespecialiseerde afdelingen vorm gaan geven. En wat betekent dat dan voor de verpleegkundige vervolgopleidingen?’

In hoeverre is het wenselijk om ook in de initiële opleidingen verpleegkunde te werken met EPA’s?

Inge: ‘Ik vind het wenselijk als verpleegkundeopleidingen met EPA’s zouden gaan werken. Eenzelfde systematiek in alle opleidingen zorgt voor eenduidigheid voor de begeleiders in de praktijk, zodat ze zich niet elke keer hoeven af te vragen van welke school deze student nu weer komt. Daar gaat veel tijd in zitten. Het is wel belangrijk je te realiseren dat je met andere supervisieniveaus te maken hebt. In de vervolgopleidingen streef je naar volledige zelfstandigheid, je moet studenten zonder directe supervisie kunnen loslaten. Bij initiële opleidingen is dat anders, zeker bij beginstages, waarbij studenten vaak niet verder komen dan supervisieniveau drie. Studenten zullen formeel altijd onder supervisie werken.’

Niels: ‘Straks kunnen hbo-v en mbo-v kijken hoe ze in eindstages en afstudeeropdrachten al kunnen aanhaken bij de EPA’s van de vervolgopleidingen. Zo ontstaat een betere aansluiting. Vanuit de ziekenhuizen hoor ik regelmatig de kritiek dat opleidingen niet goed aansluiten bij de wensen van het werkveld. Ik leg de bal vaak terug en stel de vraag of het werkveld ook in staat is duidelijk aan te geven wat er daar nodig is. Vaak is dat lastig. Ik hoop dat met dit programma die vraag helder wordt, waardoor een dialoog ontstaat. Ik denk dat beide partijen bereid zijn om hierover in gesprek te gaan om zo die goede match te vinden. Dan kan de EPA taal bieden om tot die verbinding te komen.’


Wat is een EPA?

Entrustable professional activities (EPA’s) zijn professionele activiteiten die een begeleider pas aan een student toevertrouwt om zelfstandig uit te voeren als de student heeft laten zien daarin voldoende competent te zijn. Hierbij wordt gewerkt met vijf supervisieniveaus: de mate van supervisie neemt steeds meer af naarmate de bekwaamheid van de student groeit. Op niveau 4 mag de student de EPA zelfstandig uitvoeren (zie ook Pool et al., OenG, 2018, 7, 17-20).