Praktijkleren: tijd voor verandering?

  • 2 min.
  • Column
Portretfoto (zwart-wit) van Marieke Schuurmans

Als student verpleegkunde heb ik decennia geleden menig werkbegeleider tot wanhoop gebracht. De reden: ik stelde de hele dag door vragen. Niet alleen ‘Hoe doe je dat’ maar vooral ‘Waarom doe je dat’. Voor mij zat de complexiteit van het verpleegkundig vak niet in het grote aantal nieuwe handelingen, maar meer in het begrijpen van de afwegingen rondom deze handelingen bij individuele patiënten. Een voorbeeld: het geven van sondevoeding is vrij eenvoudig. Maar wanneer kies je voor continue toediening en wanneer voor bolus? Mijn vragen riepen niet zelden ergernis op. Ik verdacht sommige collega’s ervan dat ze zelf niet goed wisten hoe het zat en dat ze vooral de routines volgden maar in de rationale iets misten. Pas jaren later kwam ik erachter dat experts veel kennis internaliseren en gebruiken, zonder dat ze het exact kunnen reproduceren. Verpleegkundigen noemen dat nog wel eens hun klinische blik: ‘Ik zie het en daarom is het zo’. Wat kun je daar nu van leren als beginner? Heb je eigenlijk niet meer aan mensen die iets zelf net geleerd hebben, die je als het ware net een stap voor zijn? Zij kunnen je nog uitleggen hoe iets zit en waarom ze iets doen of laten.

Na stages in ziekenhuis en psychiatrie, zou ik stage gaan lopen in de wijk. Helaas was de wijk in die tijd zo populair dat er onvoldoende stageplaatsen waren. Dat was balen, ik kreeg een project over nazorg aan kankerpatiënten in plaats van een stage. Met een medestudent ging ik bij een groot aantal patiënten, wijkverpleegkundigen en huisartsen op bezoek. We leerden ontzettend veel, vooral van de patiënten. Ik heb meer uren met patiënten gepraat dan in de stages daarvoor. Maar zou ik daarmee na diplomering in de wijk aan de slag gekund hebben? Ik had geen idee van hoe het werk van de wijkverpleegkundige eruit zag en laat staan dat ik enige routine kende. De vraag is of dat een probleem is.

Hoe leer je een vak? In de gezondheidszorg leren we nog veel via het meester-gezel-principe. De rol van de stagiaire in de praktijk lijkt nog sterk op die van decennia geleden. Volgen, meelopen, onder begeleiding uitproberen, ik doe iets voor en jij doet het na, daarna doe je het terwijl ik toekijk. Maar weten we daarmee of iemand begrijpt wat zij doet? Kun je zien of iemand meer kan dan goed nadoen? Lastig is ook dat je altijd moet wachten tot situaties zich voordoen. En de vraag blijft: zou diegene in een net andere situatie het ook kunnen? Leer je van het navolgen van routines? Of leer je door zelfstandig na te denken en te leren vanuit verschillende typen ervaringen? Veel studenten die data hebben verzameld voor onderzoek geven aan daar veel van geleerd te hebben voor de praktijk. En hoe zit het met het leren met behulp van nieuwe technische mogelijkheden, zoals gaming (iets proberen en je mag fouten maken zonder dat iemand schade heeft), virtual reality, scenario-training?

Er is geen one-size-fits-all. Ik ben ervan overtuigd dat wanneer alle kennis die er is over praktijkleren tot uitvoering wordt gebracht, de stagepraktijk er heel anders uit gaat zien. Waarbij studenten ook op andere manieren van en met elkaar leren in en over de praktijk. Waarbij ze eerst slagen maken in bijvoorbeeld een onderzoeks- of tech-omgeving voordat ze gaan voor het “echie”. Hoeven ze niet te wachten op situaties en hebben begeleiders minder werk. Een ding is zeker: als er ooit een moment is om te innoveren in het praktijkleren is het nu!