In gesprek met Berno van Meijel

Zowel binnen zorg als onderwijs talenten scouten

  • 9 min.
  • In gesprek met
  • Interview

Berno van Meijel is inmiddels bijna twee en een half jaar bijzonder hoogleraar ggz-verpleegkunde. Zijn leerstoel is ingesteld om interventies te ontwikkelen en de effectiviteit ervan te onderzoeken voor de beroepspraktijk van de ggz-verpleegkundigen. Hoofdredacteur Jacqueline Dijkstra was benieuwd naar zijn werkzaamheden in en ideeën over de huidige ontwikkelingen in deze branche. Reden om een afspraak te maken voor een interview.

Je bent met veel dingen bezig bij verschillende organisaties. Kun je daar iets over vertellen?

‘Ik ben lector en bijzonder hoogleraar bij de Hogeschool Inholland en de afdeling Psychiatrie van het VUmc en ben daarnaast een dag gedetacheerd naar de Parnassia Groep. Daar begeleid ik promovendi bij het doen van onderzoek. Tevens werk ik nauw samen met Barbara Stringer bij de Academische werkplaats herstel en rehabilitatie van GGZ in Geest. Binnen deze werkplaats verbinden we het academische met de praktijk door praktijkgericht onderzoek op te zetten. Maar mijn basis is Hogeschool Inholland, waar ik lector ben. Zo word je een netwerker. Ik heb bijvoorbeeld een samenwerkingsverband opgezet met de opleiding voor verpleegkundig specialisten in Utrecht, ook met als doel praktijkgericht onderzoek te doen ten behoeve van de verpleegkundige praktijk. Het is belangrijk om het netwerk daarbij te betrekken, dat heeft succes. Het trekt mensen uit het hele land aan. Wat ik zo leuk vind, is dat het zo’n collectieve inspanning is. Ik ben als lector en hoogleraar afhankelijk van mensen die zich aandienen, die ambities en doorzettingsvermogen hebben. Ik vind het een voorrecht dat ik daar leiding en begeleiding aan mag geven. Zonder elkaar zijn we niets. Die samenwerking heeft het afgelopen jaar ook geresulteerd in de publicatie van het boek Ggz-verpleegkunde in de praktijk. Het is een compilatie van onderzoeken waarbij we de vertaling maken naar de praktijk en het onderwijs.
Het is hard werken en het tempo ligt hoog, maar ik ben best tevreden met hetgeen ik de afgelopen vijftien jaar heb opgebouwd.’

Er is veel gaande in de ggz. Wat zijn volgens jou belangrijke ontwikkelingen op dit moment?

‘Wat ik heel positief en indrukwekkend vind, is dat er vanuit het veld veel innovatieve kracht naar boven komt. Er zijn steeds meer mensen die een academische opleiding volgen en er staan goede experts op uit het veld die boegbeelden worden op specifieke inhouden, die hebben we hard nodig. Er ontstaat een soort chemie tussen deze specialisten en mij als lector/hoogleraar. Hun specialistische kennis in combinatie met mijn meer generieke en methodologische kennis leidt tot een kruisbestuiving. Daaruit ontstaan mooie projecten. Die innovatieve kracht vormt tegelijkertijd een knelpunt: er is te weinig capaciteit binnen de ggz-praktijk om te implementeren en te innoveren. Het beknotten op dbc’s, de vele reorganisaties, de invoering van zelfsturende teams… dat geeft mij wel hoofdbrekens. We zijn nu bijvoorbeeld bezig met het uitwerken van een onderzoeksvoorstel in het ZonMw-ggz-programma over hoe verpleegkundige en sociaal-agogische competenties met betrekking tot het omgaan met zelfbeschadigend gedrag in FACT-teams versterkt kunnen worden. Heel erg relevant en tegelijkertijd weten we hoe het straks gaat met de uitvoering van het onderzoek en met de implementatie van de resultaten: er is weinig ruimte voor deskundigheidsbevordering en scholing. Zo zie je aan de ene kant de mogelijkheden vanuit onderzoek om nieuwe kennis en interventies te ontwikkelen, aan de andere kant zien we de beperkte capaciteit in de hele ggz om de vertaalslag naar de praktijk te maken. Twintig jaar geleden zaten we met veel personeel en weinig innovatie en nu met veel innovatie en te weinig capaciteit om daar in de praktijk wat mee te doen, een sterke contradictie.’

Wat betekent dat capaciteitsprobleem voor jouw werkzaamheden?

‘We moeten slim organiseren en aanbieden. Ik kan een heleboel nieuwe dingen bedenken en vanuit wetenschappelijke evidence beschrijven, maar ik moet interventies en tools ontwikkelen die in de alledaagse praktijk eenvoudig zijn om mee te werken. Het is niet gemakkelijk om implementeerbare producten te ontwikkelen waarvan verpleegkundigen zeggen ze niet als ballast te ervaren, maar als iets wat ze graag gaan gebruiken.
Als er veel scholing nodig is voor de implementatie van een innovatie, dan weet je al dat het niet haalbaar is. We zijn zelfs aan het kijken of het mogelijk is een scholingsvergoeding te regelen vanuit de subsidie, anders is het risico groot dat iets niet van de grond komt. We staan steeds weer voor nieuwe uitdagingen. Nu is de vraag: hoe krijgen we de dingen goed geïmplementeerd in de praktijk?’

Kun je voorbeelden geven van tools die ontwikkeld of nog in ontwikkeling zijn?

‘We ontwikkelen meerdere tools voor verschillende doelgroepen, onder andere gericht op somatische screening en leefstijlinterventies bij cliënten met langdurige psychische aandoeningen, of een interventie voor terugvalpreventie bij anorexia nervosa. Deze tools bieden handvatten voor de manier waarop de professional het gesprek kan aangaan met die cliënt en op basis van wetenschappelijke evidentie kan handelen. De e-healthtool ‘somatische screening en leefstijl in beeld’ is daar een mooi voorbeeld van. We zijn dus aan het onderzoeken hoe we de somatische screening en de leefstijltool kunnen vertalen naar een nieuwe e-healthapplicatie die zowel voor de praktijk als het onderwijs goed bruikbaar is. De tools richten zich op het methodisch werken, waarbij we de keuze maken dit niet te formaliseren in de richting van classificatiesystemen.’

In je oratie sprak je je twijfel uit over het nut van classificatiesystemen. Hoe kijk je aan tegen het methodisch werken en het gebruik van classificatiesystemen in de ggz?

‘Mijn ervaring is dat verpleegkundigen in de praktijk de meest basale verpleegkundige methodiek van het formuleren van diagnoses, resultaten, interventies en het evalueren ervan niet of slecht uitvoeren. Het is bekend dat als die basale stappen van het methodisch werken niet worden gebruikt, die grote handboeken met taxonomieën al helemaal niet geïmplementeerd worden. Verpleegkundigen hebben nauwelijks belangstelling voor deze ingewikkelde en formalistische classificatiesystemen en ik ken weinig praktijken waarin dat ook bepalend is voor de kwaliteit van zorg. Daarmee zeg ik niet dat ik het methodisch handelen afkeur, integendeel: ik zou het op een andere, gedegener manier willen inrichten. We hebben in de ggz te maken met complexe kernproblemen zoals agressie en zelfbeschadiging. Het gedrag is moeilijk, lastig en confronterend voor de verpleegkundige, het is een ingewikkeld interactief proces. Om te begrijpen hoe dat gedrag van de cliënt in die situatie ontstaat, heeft de verpleegkundige vooral analytische vaardigheden nodig. Dan is het belangrijk om met de cliënt het gesprek aan te gaan op een open manier, zonder al te veel interpretaties vooraf en zonder allerlei stigmatiserende visies. En vooral ook zonder simplificerende, gestandaardiseerde taal. Dat vind ik kwaliteit van zorg. Bijvoorbeeld: de cliënt die zelfbeschadigend gedrag laat zien, is op zo’n moment overspoeld door emoties en dissociatie. Dat is heel beangstigend. Mijn advies is: verdiep je in wat er in de cliënt omgaat om goed aan te kunnen sluiten bij hem of haar, dat is een meer fenomenologische aanpak. Ga niet enkel objectiveren op een quasiwetenschappelijke manier, daar waar je eigenlijk de subjectieve werkelijkheid van de persoon centraal zou moeten stellen. Daarna kun je samen met de cliënt de interventies vaststellen, vanuit diens beleving en met een goed begrip van de situatie. Daarbij is het vooral belangrijk om te kijken naar wat iemand zelf kan doen (zelfmanagement) en op welke manier je als verpleegkundige de cliënt kunt helpen om hier beter mee om te gaan, morgen, overmorgen, volgende week en in de rest van zijn/haar leven. Je raakt de cliënt kwijt als je gaat standaardiseren volgens een classificatiesysteem. Ik heb laatst Townsend (2009) er nog eens op nagelezen. Daar staat bij de interventies in zoveel woorden: “Geef het zelfbeschadigend gedrag niet teveel aandacht omdat het daarmee bekrachtigd wordt.” Dat vind ik ronduit schadelijk. Methodisch werken is heel hard nodig binnen het verpleegkundig proces, alleen de weg waarlangs het proces verloopt, moet wat mij betreft op een andere manier ingevuld worden. Daar moeten we verder discussie over voeren en de kwaliteit van verpleegkundige zorg vooropstellen.’

Wat zijn voor jou de belangrijke aandachtspunten in het onderwijs?

‘Ik vind het belangrijk dat studenten in het eerste jaar van de opleiding het veld van de ggz al leren kennen. Ze moeten zien dat het een leuk, professioneel, uitdagend, maar ook ingewikkeld vakgebied is. De ggz is net als de ouderenzorg en de verstandelijk gehandicaptenzorg een veld waar studenten relatief weinig belangstelling voor hebben, vooral als gevolg van onbekendheid ermee. Voor het onderwijs moet je daarnaast alle algemene competenties die in het opleidingsprofiel van Bachelor 2020 beschreven staan goed ontwikkelen. Ik zou heel graag willen dat studenten ergens halverwege die opleiding een eerste verdiepingsslag maken, bijvoorbeeld door het meer in detail uitwerken van een aantal verpleegproblemen uit de ggz. Zo zien ze hoe ze als verpleegkundigen het verschil kunnen maken. Aan het einde van de opleiding moet die specialistische kennis uitgebreid worden, want ik ben een beetje bang dat in zo’n generieke opleiding de specialistische expertise onvoldoende naar voren komt. Dan is het zinvol als de ggz-studenten groepjes gaan vormen en door de vakdocenten uitgedaagd worden..’

Zou dat voor alle studenten moeten gelden of alleen voor studenten die interesse hebben in de ggz?

‘Ik vind dat je studenten in de tweede helft van de opleiding op basis van hun belangstelling en interesse meer verdieping moet bieden, bijvoorbeeld door ze passende opdrachten en stageplekken aan te bieden. Halverwege de opleiding weten studenten wel waar hun belangstelling naar uitgaat en dan is het belangrijk dat ze les krijgen van vakdocenten. Lectoraten kunnen daar een bijdrage aan leveren. Studenten kunnen dan de generieke competenties concretiseren naar specifieke vakinhouden. Centraal staan dan de verdieping van theoretische kennis, het verstandig gebruik van richtlijnen, standaarden en zorgmodules, inzicht in preventiestrategieën en aandacht voor het attitudeaspect en communicatieve vaardigheden. Ik ben een voorstander van exemplarisch leren: studenten laten leren aan de hand van voorbeelden, waarna ze de vertaalslag kunnen maken naar vergelijkbare situaties. Zo is ook de opzet van ons boek Ggz-verpleegkunde in de praktijk.’

Wat is de invloed van het lectoraat op het onderwijs?

‘We denken mee in de curriculumontwikkeling en onderzoeken of we een LeerInnovatieNetwerk (LIN) kunnen opzetten voor de ggz. Daarin komen werken, leren en onderzoek samen, dat zijn mooie uitdagingen. De ontwikkeling van vakdocenten vind ik belangrijk. De opleidingen moeten hen de mogelijkheid bieden om hun inhoudelijke deskundigheid en competenties te vergroten; dat vraagt om een investering, zowel vanuit de organisatie als vanuit de docent. Docenten zouden veel meer de vragende partij moeten zijn naar lectoraten en onderzoeksgroepen toe. De verantwoordelijkheid voor de vertaling van onderzoeksresultaten naar het onderwijs ligt bij de docenten, zij kunnen hierin veel meer het initiatief nemen. Dat is nog wel een knelpunt en vraagt een vernieuwende taakinvulling van de verpleegkundedocenten. Dat is dezelfde transitie als die van de professionals in de praktijk, namelijk veel meer de vragende en zoekende partij zijn die verantwoordelijkheid neemt voor het vergroten van de kwaliteit van de zorg. We kunnen echt iets gaan vragen van die hbo-professional, mede dankzij Bachelor 2020. De vertaalslag naar de praktijk moet voor een deel nog gemaakt worden. Dat vraagt andere kennis, een andere attitude en wijze van doceren, maar ook een andere organisatie van het onderwijs. Flinke uitdagingen!’

Nog een laatste boodschap?

‘Het is belangrijk dat we zowel binnen zorg als onderwijs talenten scouten. Er is carrièreontwikkeling mogelijk in de ggz-verpleegkunde, van mbo’er tot hoogleraar, dat is belangrijk voor de professionalisering van het beroep. Talent en ambities moeten gezien worden en we moeten middelen vinden om die tot ontwikkeling te brengen. Dat mag niet gesmoord worden in structuren, culturen, bureaucratie en bezuinigingen, dan gaan mensen weg. Dat is doodzonde!’