De opleiding ggz verpleegkundig specialist: pittig, maar waardevol

  • 5 min.
  • Interview
  • Van de werkvloer

Wat is eigenlijk een ggz verpleegkundig specialist?

Goossens: ‘Een verpleegkundig specialist is een beroepsbeoefenaar die in de volle breedte van de ggz kan worden ingezet. Ze geeft zelfstandig vorm aan het zorgproces en gaat een zelfstandige behandelovereenkomst aan met de patiënt binnen het eigen deskundigheidsgebied. In de ggz begeleidt en behandelt zij patiënten in hoogcomplexe zorgsituaties. Ze is daarbij met name gericht op het bieden van ondersteuning bij het omgaan met de gevolgen van de psychiatrische stoornis. Zij beslist zelfstandig en autonoom over uit te voeren interventies. Een voorbeeld: als zij merkt dat een patiënt zijn medicatie niet regelmatig inneemt, dan kan ze een interventie voorstellen om de medicatietrouw van de patiënt te verhogen. Vermoedt ze dat een bepaald medicijn bij een patiënt bijwerkingen geeft, dan onderzoekt ze dit en treedt ze daarover in gesprek met de voorschrijvende psychiater. Vanuit haar expertise op haar eigen deelgebied is ze namelijk een waardevolle gesprekspartner voor de anderen die bij de zorg betrokken zijn.’

Polhuis: ‘Daarnaast heeft de verpleegkundig specialist de taak onderzoek te doen en het ggz-verpleegkundige vakgebied verder te ontwikkelen. Ook draagt ze verpleegkundige expertise uit en borgt zij deze door implementatie. Ze draagt deze kennis over met als doel het verhogen van de kwaliteit van de ggz-verpleegkundige zorg. En ze coacht anderen, bijvoorbeeld minder ervaren collega’s. Kortom: de verpleegkundig specialist in de ggz heeft drie belangrijke rollen: behandelverantwoordelijke, onderzoeker/innovator en coach.’

Waarom is het zo belangrijk dat het beroep van ggz verpleegkundig specialist nu ook is erkend in de Wet BIG?

Goossens: ‘Het is meer dan belangrijk; het is een must! Bij andere zorgberoepen bestaat het onderscheid tussen basisberoepsbeoefenaars en specialisten al langer. Denk aan basisartsen en psychiaters en gz-psychologen en klinisch psychologen. Het was tijd dat deze twee niveaus ook voor de verpleegkunde professie erkend werden.’

Polhuis: ‘De zorg is de afgelopen jaren steeds complexer geworden. Dat vraagt om verpleegkundigen met een hogere mate van zelfstandigheid, deskundigheid en beroepsontwikkeling. Instellingen en beroepsverenigingen hebben daarom al in 1998 het initiatief genomen om de zelfstandige opleiding ggz-vs op te richten – deze maakt geen deel uit van een hogeschool. De regelgeving volgt nu dus eigenlijk de praktijk. Maar we zijn blij met de erkenning. Het schept duidelijkheid. Ook naar ggz-instellingen toe. De erkenning helpt ze het nieuwe beroep te positioneren binnen het functiegebouw en een passende beloning vast te stellen.’

Voor wie staat de opleiding open?

Polhuis: ‘Voor hbo-verpleegkundigen uit de ggz met enige jaren werkervaring. Meestal gaan we uit van zo’n vier jaar. Het is niet zo dat iedereen die aan deze eisen voldoet automatisch wordt toegelaten. De opleiding wil talenten en voortrekkers, die op de werkvloer al hebben laten zien dat ze bovengemiddeld functioneren.’

Goossens: ‘Op dit moment heeft de ggz-vs opleiding zo’n 180 studenten. Niet allemaal zullen ze de eindstreep halen; de ervaring leert dat er gaandeweg de rit een aantal uitvallen. Dat heeft soms te maken met de opleiding – veel cursisten vinden deze behoorlijk pittig – maar soms ook met andere zaken. Zo blijkt het voor sommigen bijna ondoenlijk om werk, thuisfront en opleiding goed te combineren.’

Hoe ziet de ggz-vs opleiding eruit?

Polhuis: ‘Deze duurt drie jaar. Cursisten worden op hun werkplek aangesteld als assistent in opleiding - aio - en volgen een dag in de week theoretisch onderwijs in Utrecht. Bijzonder aan de opleiding is dat het persoonlijk leerproces centraal staat: de aio heeft veel regie en stelt de eigen leerroute samen. Bij de start van de opleiding verdiept iedere aio zich eerst in het competentieprofiel van de ggz verpleegkundig specialist. Vervolgens brengt zij in kaart welke competenties ze al beheerst en welke zij nog moet behalen. Ook denkt ze na over haar ambities: waar wil zij heel goed in worden? Haar eigen leerdoelen legt ze vervolgens vast in een persoonlijk opleidingsplan. Daarna kijk ik welke opleidingsplek daarbij past. Op hun werkplek worden de aio’s begeleid door een werkbegeleider: een ervaren verpleegkundig specialist. Daar kunnen ze terecht met al hun praktijkgerelateerde vragen. En bij mij kunnen ze aankloppen met bijvoorbeeld vragen over leren en reflecteren of over hun persoonlijke ontwikkeling. Op basis van het leerplan, stellen we ieder jaar een werkplan op. Daarin verwoordt de aio wat zij in dat jaar wil leren. Op het eind van het jaar bekijken we of zij die persoonlijke doelen heeft kunnen behalen.’

Hoe worden de aio’s beoordeeld?

Goossens: ‘De theoretische kennis vaak door middel van schriftelijke tentamens. Het zwaartepunt van de beoordeling ligt echter in de praktijk. De theorie is alleen maar de voeding voor de werkvloer.’

Polhuis: ‘Als opleider ben ik verantwoordelijk voor de uiteindelijke beoordeling. Daarbij betrek ik diverse aspecten. Zo brengen docenten, managers en de werkbegeleider een advies uit. Deze adviezen leg ik naast elkaar. Ook kijk ik naar de uitvoering van de praktijkopdrachten en de wijze waarop aio’s reflecteren op hun eigen leerproces. En natuurlijk check ik of ze de doelen uit hun werkplan en het persoonlijk leerplan – en de competenties van het beroep - aan het behalen zijn. Al deze overwegingen spelen mee in mijn beoordeling.’

Hoe ervaren de aio’s de opleiding?

Polhuis: ‘Ze vinden het tijdsintensief, waardevol en soms heel moeilijk. Vooral het opzetten en uitvoeren van onderzoek wordt als lastig ervaren. Veel aoi’s hebben weinig onderzoekservaring; ze moeten nog academische vaardigheden en een hoger abstractieniveau zien te verwerven.’

Goossens: ‘Daarom maakt wetenschappelijke vorming een flink deel van de opleiding uit. Zo krijgen ze eerst een blok over onderzoeksmethoden, waarin ze iets leren over literatuuronderzoek, kwalitatief en kwantitatief onderzoek maar ook over epidemiologie. Vervolgens gaan ze aan de slag met een onderzoeksvraag vanuit hun eigen praktijk. Ze doen een onderzoek dat moet resulteren in een aanbeveling of product waar patiënten en collega’s baat bij hebben. Ook het leren beoordelen van onderzoeksresultaten van anderen behoort tot de opleiding. Dat is voor de meesten eveneens een hele kluif. Maar het is wel iets wat ze moeten beheersen. Verpleegkundig specialisten dienen wetenschappelijke kennis, ervaringskennis en eigen ervaringen van de patiënt naar waarde te kunnen schatten.’

Polhuis: ‘Uiteindelijk kijkt het merendeel van de aio’s na afloop heel tevreden terug op het opleidingstraject. Ze hebben een enorme ontwikkeling doorgemaakt – ook persoonlijk – en hun vakkennis verdiept. Vaak zie je dat dit leidt tot een herwaardering van het vak.’