Vier recensies

  • 10 min.
  • Recensie
  • Recensies

Kijken door muren
Drs. Geert van Delden
Prijs: € 35 en is te bestellen via www.visio.org
ISBN: 978-90-776 80-07-0.

Meervoudig beperkt én volop mogelijkheden

In Nederland leven naar schatting ruim 100.000 mensen met een verstandelijke beperking. Een deel van hen is ook (heel) slechtziend. Exacte cijfers zijn onbekend, omdat een visuele beperking niet altijd wordt herkend bij verstandelijk beperkte mensen. Voor zorgprofessionals is het daarom van belang om een visuele beperking in een vroeg stadium te signaleren. Het nieuw verschenen boek ‘Kijken door muren’ van GW. (Geert) van Delden geeft praktische handvatten hoe mensen met een verstandelijke en visuele beperking zo begeleid kunnen worden dat zij hun mogelijkheden zo goed mogelijk benutten. Clarine is een twaalfjarig blind meisje met een lichte verstandelijke beperking. Ze zit naast Geert van Delden te werken in zijn kamer als er geluiden van buitenaf de kamer binnendringen. Als hij geen antwoord op haar vraag kan geven wat de geluiden zijn, zegt ze verontwaardigd: ‘Maar je kunt toch door muren kijken’. Zo begint het boek Kijken door muren. De auteur bespreekt in het boek onder meer het opsporen van visuele beperkingen bij verstandelijk beperkte mensen én het begeleiden van hen. Ook andere combinaties komen aan bod zoals verstandelijke en visuele beperkingen en autisme spectrum stoornissen én cerebrale visuele inperkingen. Daarnaast besteedt hij aandacht aan zaken als de ontwikkeling van het kijken, oriëntatie en mobiliteit, aanpassingen in de omgeving en visuele inter interventies. Kijken door muren is een actueel en informatief handboek voor groepsleiders en begeleiders in centra voor wonen, dagbesteding, dagbehandeling en vrije tijd. Ook is het boek goed te gebruiken in het onderwijs. Geert van Delden is Gezondheidszorg (GZ)-psycholoog en werkt sinds 1977 als gedragswetenschapper bij Visio. Hij verricht psychodiagnostisch onderzoek bij peuters, kleuters en jeugdigen met een meervoudige beperking. Op www.visio.org is een stukje uit het boek te lezen en is meer informatie te vinden.

Jan Mistrate Haarhuis

De eerste indruk, Roos Vonk
ISBN: 90 5594 465 3, Prijs € 18,95, Bladzijden: 212, Uitgeverij: Scriptum

Wat is de eerste indruk? Is de eerste indruk altijd de beste? Hoe presenteer je jezelf bij een sollicitatie of een eerste afspraakje? Hoe weet je of een sollicitant geschikt is? Welke invloed hebben uiterlijk, non-verbaal gedrag en intuïtie? Welke rol spelen vooroordelen? Allemaal vragen die in ‘De eerste indruk’ aan de orde komen. De auteur beschrijft aan de hand van situaties uit het dagelijks leven en de resultaten van wetenschappelijk onderzoek hoe het proces van indrukvorming plaats vindt. Beide kanten van de eerste indruk komen aan de orde: het vormen van een indruk en het proberen een goede indruk te maken. Zaken worden beschreven die je misschien diep van binnen wel weet, maar waar de meeste mensen zich normaal niet zo van bewust zijn. Het boek staat boordevol oefeningen en tests. Tests waarmee je kunt onderzoeken of je anderen in hokjes plaatst, of je stereotypen gebruikt, hoeveel waarde je hecht aan uiterlijk, of je mensen als veranderbaar ziet, enz. Bij iedere test wordt een goede uitleg gegeven van de behaalde scores. Aan de hand van die analyse wordt de lezer met de ‘doe-het-zelf-tests’ een spiegel voorgehouden. Voor een snelle berekening van de uitslag kunnen de tests ook via een website ingevuld worden (www.123test.nl). Op deze site zijn ook testen te vinden die niet in het boek beschreven staan. Steeds wordt aangegeven wat de kwaliteit van de test is: van 1 (puur plezier) tot 5 (professioneel). Niet alle tests op deze site zijn echter kosteloos. De tests waar de gebruiker voor moet betalen zijn dan ook wat serieuzer en objectiever. In het boek wordt tevens regelmatig voor meer informatie naar andere websites verwezen indien de lezer zich nog verder wil verdiepen. Het boek is ondanks de vele oefeningen en tests prettig leesbaar en voorzien van heel herkenbare voorbeelden en diverse humoristische tekeningen. Inzichten uit de sociale psychologie worden toegankelijk gemaakt voor een breed lezerspubliek. Daarmee is het boek een handige leidraad voor iedereen die beroepshalve of in het gewone leven regelmatig met andere mensen te maken heeft.

Ineke van Aken

Leren en onderwijzen
Inleiding tot de algemene didactiek
Auteurs: Roger Standaert, Firmin Troch, Inge Peeters en Stef Piedfort
Uitgeverij: Acco, Leuven, België, Prijs € 26,50, website: www.uitgeverij.acco.be

Leren en onderwijzen is een integrale methode algemene didactiek. De sterk wijzigende maatschappelijke context waarin het onderwijs zich bevindt was voor de auteurs aanleiding een vernieuwd en vernieuwend didactisch model te beschrijven. Dit boek sluit aan bij de basiscompetenties en beroepsprofielen van het lerarenberoep

Het werk getuigt van een grote gedegenheid en grondige, nuchtere doordenking van de didactiek.

Vooreerst komen basisbegrippen van het didactisch proces aan de orde. Gestart wordt met visies op het mens- en maatschappijbeeld. Om daarna over te gaan tot een hoofdstuk over doelstellingen van een lessenreeks. Verfrissend is het derde hoofdstuk waarin naast aandacht voor leerlingkenmerken, leerstijl en motivatie ook onderwijs- en omgevingskenmerken worden besproken.

Het vierde en vijfde hoofdstuk handelen over leerinhoud en didactische werkvormen. Het pleit voor de auteurs dat ze een hoofdstuk wijden aan de leraar als opvoeder. Daarin komen waardevorming, gradaties in affectief gedrag en methoden voor affectieve vorming ter sprake. Hier wordt aandacht besteed aan hoe de leraar een positief leefklimaat kan creëren voor de leerlingen. Men durft het aan de waarden te benoemen die van belang zijn voor vorming en onderwijs. Waarden als wilskracht, leergierigheid, sociale gerichtheid, zin voor objectiviteit, innerlijkheid worden uitvoerig behandeld en voorzien van sprekende voorbeelden. De lezer maakt kennis met verschillende methoden voor affectieve vorming. De keuzen van waarden, het waardeproject, waardeverduidelijking, gradaties in affectief gedrag bieden informatie om op pedagogische verantwoorde manier te reageren tijdens het lesgeven. In dit boek wordt ook stilgestaan bij de ‘leraar als innovator/onderzoeker’. Aan de hand van de diverse taken wordt de toekomstige leerkracht uitgenodigd zijn idee op het eigen lesgeven, zijn eigen functioneren en de vernieuwende initiatieven kritisch te bevragen. De leraar reflecteert over zijn eigen kennis en vaardigheden. Hij maakt kennis met verschillende meningen en kan hierbij een eigen keuze formuleren. Het boek confronteert de toekomstige en huidige leerkrachten met vernieuwende elementen en onderwijsinnovaties. Maar uiteraard met de bedoeling deze in de lespraktijk om te zetten. Hoofdstuk zeven behandelt de informatie- en communicatietechnologie. Men staat daar wat terughoudend tegenover naast de vaak euforische reacties vanuit het onderwijs. Niet dat de samenstellers ICT afwijzen, doch ze zien het als een uitdaging leerlingen op een actieve manier vertrouwd te maken met de educatieve meerwaarde in het didactisch leerproces van het informatie- en communicatietechnologiegebeuren. Er zijn grenzen aan de ICT.

Die beperkingen kunnen worden geordend onder de rubrieken:

  • organisatorisch: een zodanig overweldigend aanbod dat studenten ontmoedigd raken

  • ethisch: er is de neiging om zich via de computer meer te isoleren van het sociale leven. Dat kan remmend werken op de vorming van waarden en normen;

  • psychologisch: de virtuele wereld kan zodanig bezit nemen van leven van de gebruiker dat vervreemding en sociaal isolement kunnen ontstaan.

  • cultureel: eenzijdige karakter van informatieaanbod, niet in het minst van Amerikaanse origine;

  • pedagogisch: het kunnen hanteren van de informatie uit “de wereld is mijn dorp” vraagt aangepaste kennis en vaardigheden. Talrijk zijn de waarschuwingen tegen een groeiende kloof in de computeralfabetisering.

  • didactisch; ondanks de ruimere mogelijkheden blijven onderwijstechnologische leermiddelen een hulpmiddel en hebben ze een beperkte rol binnen de didactische context.

  • technologisch: hard- en software verouderen snel. Dat betekent steeds opnieuw belasting om bij te scholen en de didactische aanpak aan te passen. Ook vergt het steeds zware investeringen voor scholen.

  • economisch: hoe moet het allemaal gefinancierd worden en blijven?

Het is goed dat de auteurs deze aspecten ten aanzien van de communicatie en informatietechnologie aan de orde durven te stellen. Een pas op de plaats kan geen kwaad. En bezinning over deze aspecten is aan te raden.

In het laatste hoofdstuk over de evaluatie wordt uitgebreid ingegaan op het belang ervan. Diversen vraagvormen komen aan de orde inclusief voorbeelden daarbij. Een voorbeeldig hoofdstuk. Een zeer gedegen boek over leren en onderwijzen. Het voorziet in een behoefte om na alle organisatorische en structurele veranderingen nu weer eens een fundamenteel boek te hebben over de algemene didactiek. De auteurs schromen niet om bepaalde ontwikkelingen binnen onderwijskunde nuchter en relativerend te benaderen. En het is een verademing om ook regelmatig te lezen dat niet alles wat jaren geleden algemeen was niet slecht hoeft te zijn. Integendeel. Onze Belgische broeders hebben aangetoond een reële kijk op het onderwijs te hebben.

Jan Mistrate Haarhuis

Ethnic inequalities in quality of care for children in the Netherlands
Academisch proefschrift
Nathalie Urbanus - van Laar, ISBN -10: 90-71433-76 -5, e-mail: nathalie.urbanus@xs4all.nl, tel: 035-6911468

Bijna een kwart van de 0-19 jarigen in Nederland is van allochtone afkomst. Het merendeel hiervan is van niet-westerse afkomst. Als gevolg van die etnische diversiteit kunnen Nederlandse hulpverleners geconfronteerd worden met moeilijkheden in de zorg. Voorbeelden zijn ziektebeelden die onder de autochtone populatie niet of zelden voorkomen, een ernstiger of juist minder ernstig beloop van bepaalde ziektebeelden, andere verwachtingen ten aanzien van zorg en hulpverleners, moeizame communicatie met ouders en patiënt, een andere manier van uiten van klachten en een andere kijk op bijvoorbeeld de oorzaak van ziekten. Deze en andere factoren kunnen leiden tot problemen in de zorg, waardoor allochtone kinderen mogelijk minder goede zorg ontvangen dan autochtone kinderen. De kwaliteit van gezondheidszorg voor niet-westerse allochtone kinderen is vaak slechter dan voor autochtone kinderen.

Tot op heden is weinig onderzoek gedaan naar knelpunten in zorgverlening aan kinderen van allochtone herkomst.

In het onderzoek zijn de verschillen in behandeling van kinderen uit diverse etnische groepen bij drie ziektebeelden onderzocht: astma, suikerziekte, en een lui oog. Urbanus heeft zich voor haar onderzoek vooral gericht op etnische verschillen ten aanzien van de continuïteit van zorg, de tijdigheid van zorg en de adequaatheid van zorg. In zijn algemeenheid is de zorg voor kinderen - allochtoon en autochtoon - voor verbetering vatbaar, lijkt haar studie uit te wijzen. Maar vooral bij de niet-westerse allochtonen gaat er vaak wat mis. Zo hebben Marokkaanse en Turkse kinderen met matige astmaklachten een grotere kans om te lichte medicatie te ontvangen dan hun Nederlandse leeftijdsgenootjes. Surinaamse en Antilliaanse kinderen krijgen wel even vaak de juiste medicijnen. Tweederde van alle patiënten met een lichte vorm van astma lijkt te zware medicatie te krijgen.

De diagnose suikerziekte wordt bij niet-westerse allochtonen vaker in een later stadium gesteld. Daardoor verkeren ze op het moment van de diagnose in een slechtere gezondheidstoestand dan autochtone kinderen. Bijna de helft van alle kinderen bij wie op het consultatiebureau een lui oog is gesignaleerd komt niet bij een oogarts of orthoptist terecht. Kinderen van Marokkaanse en Turkse afkomst lopen het bezoek aan de specialist bijna twee keer zo vaak mis als Nederlanders. Bij Surinaamse kinderen duurt het vooral langer voor ze het consult bij de oogarts krijgen. Een mogelijke verklaring voor de gevonden verschillen is een gebrekkige informatie- uitwisseling tussen arts en ouders. Dat kwam onder meer naar voren uit dossieronderzoek en diepte-interviews met ouders van kinderen met een lui oog.

Waar het precies aan schort in de communicatie is nog onduidelijk. De oplossing voor het probleem weet de onderzoekster zelf niet. In haar rapport doet ze enkele voorzichtige aanbevelingen. Een daarvan is om in de opleidingen meer aandacht te besteden aan allochtone kinderen. Ook kan het helpen om voorlichters en verpleegkundigen uit de eigen cultuur of taal aan te stellen. Niet alleen taalproblemen spelen een rol, maar ook vooroordelen van de hulpverlener kunnen invloed hebben op de behandeling. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat allochtone ouders bewust de adviezen van een arts of hulpverlener niet opvolgen. Om de zorg voor kinderen te verbeteren zou er volgens Urbanus - Van Laar, die als onderzoekster verbonden was aan de afdeling Sociale Geneeskunde van het AMC, in de opleiding meer aandacht moeten komen voor culturele competenties. Te denken is daarbij aan de kennis over, de attitude ten opzichte van en vaardigheden in het omgaan met patiënten van verschillende culturen. Daarnaast zou het ook helpen als ouders en patiënten van allochtone herkomst beter worden geschoold op het gebied van gezondheid en gezondheidszorg. Dat daarbij de beheersing van de Nederlandse taal door allochtone medelanders essentieel is, is duidelijk. Het kan niet vaak genoeg gezegd worden de beheersing van de Nederlandse taal is voor iedereen die hier woont van essentieel belang.

Het onderzoek toont aan dat de niet-westerse allochtonen een kwetsbare groep vormen wat betreft de kwaliteit van zorg.

Jan Mistrate Haarhuis