In gesprek met Jelle van Baardewijk

De beroepstrots wordt alleen maar groter als iets moeilijk is

  • 9 min.
  • Interview

Jelle van Baardewijk is filosoof en houdt zich bezig met de ethiek van het bedrijfsleven en de overheid. Hij heeft een aanstelling als universitair docent Maatschappelijke bestuurskunde aan de Vrije Universiteit en als lector Bedrijfsethiek aan de Hogeschool Rotterdam. We hebben Jelle uitgenodigd vanwege zijn lezing op het afgelopen HGZO-congres waarin hij sprak over ‘onderwijs en zorg in een cultuur van moeiteloosheid’.

Portretfoto (kleur) Jelle van Baardewijk

‘De thematieken waar ik mee bezig ben, passen ook goed binnen de zorgsector. Ik heb mij verdiept in wat professionaliteit en vakmanschap inhouden; iets waar de zorgwereld wat meer gevoeligheid in toont dan de bedrijfs- en bestuurswereld. Het is al jarenlang een belangrijk onderwerp, zeker ten opzichte van de macht van managers die procesmatig en in spreadsheets denken. Wat is dan je eigen vakmanschap als zorgprofessional? Ook ten opzichte van mondige burgers die zich afvragen waarom ze naar jou moeten luisteren. Je bent toch maar de verpleegkundige? En de mondige student Verpleegkunde die haar eigen leertraject wil vormgeven en snel een diploma wil, omdat zij al een baanaanbod heeft bij het ziekenhuis. Dat vakmanschap staat aan twee kanten onder druk: managementdenken en matige beroepseer van sommige professionals.’

Dat raakt aan ons jaarthema verpleegkundig/verzorgend leiderschap, waarin het ook gaat over staan voor je eigen professionaliteit. Bijvoorbeeld ten opzichte van artsen: kun je staan voor je vak en laat je je niet opzij zetten?

‘Dat is ook interessant, hoe ga je om met hiërarchie? Zeker in de wereld van zorg is het goed te beseffen dat sommige aspecten van ziekenhuishiërarchie al heel oud zijn en langzamerhand aan een evolutie toe zijn. Bijvoorbeeld de ontwikkeling van de maatschapstructuur naar medewerkerschap. Er komt daarmee meer financiële balans in ziekenhuizen, maar het zullen hiërarchische organisaties blijven en daarin overleef je met expertise en moed.’

In je lezing op het HGZO-congres zei je dat mensen tegenwoordig moeite hebben met moeite. Kun je dat toelichten?

‘We leven in een consumptie-, maar ook in een prestatiesamenleving. Mensen zijn gericht op de bevrediging van hun behoeftes en vinden het ingewikkeld om te presteren, terwijl dat steeds meer van ons gevraagd wordt. Dat is paradoxaal. Er waart een grote kracht rond die aanzet tot een passieve houding ten opzichte van onze eigen doelen en ons eigen vakmanschap. Dat zie je in moderne techniek, moderne levenssferen die aanzetten tot een passieve levenshouding. Veel mensen zetten eerder Netflix aan dan dat ze een boek lezen. Of waarom zou je een vriendin bellen als je ook lekker kan instagrammen. Zo is een cultuur van moeiteloosheid ontstaan, weerstand tegen weerstand. Dat resulteert in een palliatieve samenleving, volgens de filosoof Byung-Chul Han, waarin pijn weggeslikt en niet geaccepteerd wordt. Een samenleving waarin discipline ook iets heel moeilijks is geworden. Dat zie ik terug op de universiteit en de hogeschool. Ook op de werkvloer laten mensen over zich heen lopen, gaan ze dociel met administratiesystemen mee. De kunst is hier in opstand tegen te komen. Je eigen werk vorm te geven.’

Wij herkennen die moeiteloosheid, horen bijvoorbeeld zorgmedewerkers zeggen: ‘Als de baas het niet betaalt, dan doe ik niets aan mijn ontwikkeling’.

‘Er zijn veel beroepen die geen gezag meer hebben in Nederland. Eigenlijk bestaat positioneel gezag in Nederland niet meer, zoals Thijs Jansen van de Stichting Beroepseer laat zien in zijn boeken. Wanneer je vroeger zei dat je aan de universiteit of als verpleegkundige werkte, dan had je een soort autoriteit. Maar gezag moet je tegenwoordig toch meer verdienen. De meeste beroepen in de zorg zijn in coronatijd, door de herbezinning op wat vitale beroepen zijn, enorm in waardering gestegen. Werken in de zorg wordt als bijzonder gezien, er wordt voor zorgmedewerkers geapplaudisseerd. Verpleegkundigen, meer nog dan specialisten en huisartsen, zouden hun nieuwe gezag nu kunnen verzilveren. Hun beroepstrots is terecht. Het is een overvraagde beroepsgroep met een normaal loon, er is flinke schaarste, en ieder doemscenario laat zien dat er meer verzorgenden en verpleegkundigen nodig zijn. Dat zij dan nu zeggen “ik doe dit of dat niet, want het is geen onderdeel van mijn werk”, dat snap ik. Eindelijk staan ze voor hun werk en zeggen ze NEE. Dat heeft ook te maken met dat zij heel goed weten dat zij altijd “aan” staan, pauze heeft bijvoorbeeld een heel andere betekenis dan in kennisintensieve beroepen. Ik vind het een teken van beroepstrots en ik denk dat ze groot gelijk hebben als ze zeggen “wij doen genoeg”.

De andere kant is: hoeveel wil je investeren in je eigen beroepsontwikkeling? Jongere generaties hebben veel meer moeite met investeren in hun eigen vakmanschap. In een consumptiecultuur is het niet meer vanzelfsprekend aan je eigen ontwikkeling te werken. Maar het hoort er natuurlijk wel bij. Je mag verwachten van verpleegkundigen dat ze niet de avond voor een vroege dienst tot laat in de kroeg staan en dat ze hun vakliteratuur bijhouden. Dat vergt discipline en dat is echt niet zo makkelijk in een cultuur van moeiteloosheid. Je moet als onderwijs en beroepsgroep ook een structuur bieden voor de voortdurende professionalisering. Er zijn beroepen waarin het heel gewoon is om jaarlijks terug te keren in de schoolbanken, om op de hoogte te blijven van ontwikkelingen op je vakgebied en om te publiceren. Voor hbo en mbo zou daarvoor een andere vorm bedacht moeten worden. Cultuur is in de kern het stellen van eisen en moeite doen.’

‘Ziekenhuizen blijven hiërarchische organisaties en daarin overleef je met expertise en moed’

Je zegt dat studenten tegenslag en moeite ingewikkeld vinden, maar dat ze echt wel komen opdagen als onderwijs uitdagend of simpelweg verplicht is. Kun je dat toelichten?

‘Mijn observatie is dat er een onderwijsfilosofie is in Nederland die ervan uitgaat dat studenten een passie hebben. Als ze die niet hebben, moet die worden gestimuleerd met gesprekscycli waarin studenten praten over hun ervaringen in de werkpraktijk en de stof. In die onderwijsfilosofie staan de leerling en de individuele leerweg centraal. Dit is een totale overvraging van jongeren. Velen willen gewoon studeren en werken. So what? Ze hebben gelijk. De docent wordt gezien als een facilitator van studenten die via googelen en lezen tot vraagarticulatie komen en vervolgens die vragen ook zelf moeten beantwoorden. Van de docenten wordt niet zozeer verwacht dat zij hun kennis en ervaring delen, nee, docenten zijn procesbegeleiders geworden, coaches die studenten helpen om vanuit hun motivatie te komen tot wat zij bijzonder vinden. Deze quasi-innovatieve visie op doceren als coachen is niet nieuw en zelfs al jaren dominant op de hogescholen. Het gaat hier om een onderwijsopvatting die niet meer langs vaklijnen is georganiseerd, maar gericht is op de behoefte van de studenten. Zo van: onderwijs in de Verpleegkunde moet leuk zijn. Ik vind dat geen wenselijke situatie. Onderwijs moet inhoudelijk veeleisend en daarmee goed zijn. Je hele leven wordt leuk als je dingen begrijpt en onder controle hebt. Het “leuk zijn” van je school of je werk is een secundaire kwaliteit, die je er als je geluk hebt bij krijgt. Ik zie overal in het onderwijs een minachting voor kennis en studie en een overwaardering van ontdekken op Google en samenwerken met cappuccino en smartphones. Met de quasi-innovatieve leerstijlen creëren we beroepsbeoefenaren die niet competent genoeg zijn, inhoudelijk ondergekwalificeerd, die onvoldoende vakkennis hebben waardoor ze binnen no-time gestresst en zelfs burn-out raken op de veeleisende werkvloer van ziekenhuizen en andere zorginstellingen. Ondertussen hebben jongeren wel geleerd te praten en te reflecteren. Je zit dus met een groep mensen die nog vrij onkundig is, maar wel een grote mond heeft. Tja, het onderwijs moet op dit punt echt in de spiegel gaan kijken. Kennis en kunde moeten terug in het hart van het onderwijs. De rest is bijzaak.’

‘We moeten toe naar een onderwijssysteem waarin we het verschil wél aanvaarden’

Welke gevolgen heeft dat voor de beroepstrots?

‘Die gevolgen zijn heel groot, psychologisch en geestelijk. Beroepstrots is een objectieve ervaring. Je ervaart trots als jij iets beheerst waarvan anderen zeggen: jij kunt wat! Gezag krijg je als je al werkend “lekker in de groep” ligt, als je als verpleegkundige het vak beheerst. Daar ontleen je arbeidsvreugde aan. En dat gaat in je ziel zitten. Je weet waar je voor staat en wat je te bieden hebt. Die beroepstrots geeft zelfvertrouwen, rust en relativeringsvermogen, omdat je vakmatig weet hoe stug de werkelijkheid in elkaar steekt.’

Zeg je dat het vakmanschap meer aandacht moet krijgen?

‘In de zorg bestaat een vrij realistisch beeld van het vakmanschap, al vrees ik ook bij jullie voor de onderwijsvernieuwers. Op het vakmanschap van artsen en verpleegkundigen kun je geen compromissen sluiten. Een aankomend verpleegkundige of verzorgende die een medicijnoplossing niet kan uitrekenen, zou niet verder moeten kunnen met de studie. Je zult een goed cijfer voor de rekentoets moeten halen, we kunnen niet tolereren dat je een zeven haalt, of dat je medicijnen moet googlen voordat je ze toedient.’

Wat moet volgens jou anders binnen het onderwijssysteem?

‘We hebben te maken met een algemene culturele ideologie: hoe theoretischer het vak, hoe meer maatschappelijk aanzien het heeft. Uit onderzoek blijkt dat hoogopgeleiden meer verdienen, een opener wereldbeeld hebben, de wereld beter aankunnen, veerkrachtiger zijn. Dit is sterk uitgewerkt in het boek Ruw ontwaken uit een neoliberale droom van Gabriël van den Brink. Je weet dat als je een hoger opgeleide aanneemt, de kans substantieel groter is dat iemand op een constructieve manier in het leven staat. Dat zijn redenen voor ouders om hun kinderen te stimuleren naar het hoger onderwijs te gaan. Deze maand is in Nederland 17 procent inflatie genoteerd, dus geef die ouders eens ongelijk! Dit is de harde realiteit: ook in Nederland is succes schaars en moet je hard werken voor succes en beroepseer, ook als je relatief slim of handig bent.

Maar niet iedereen kan goed leren of heeft daar plezier in. Volgens de minister van Onderwijs hebben we in Nederland een waaier aan studiekeuzemogelijkheden waar we niet hiërarchisch naar zouden moeten kijken. Volgens mij moeten we juist toe naar een onderwijssysteem waarin we het verschil wél moeten aanvaarden, een systeem dat emancipatie stimuleert. Waar stapelen de norm is als je dat kan, en als je dat niet kan, is dat ook goed. Zorg voor loopbaanperspectieven. Een van de pijnlijke waarheden is dat een hoogopgeleide arts even praktisch kan zijn als een mbo-verpleegkundige. Het verschil is het niveau. En niveau kun je als maatschappij verhogen met veeleisend onderwijs. De kern van emancipatie ligt niet in een andere taal – zoals met een woord als “waaier” ontkennen dat er hiërarchie is tussen mbo hbo en wo – maar in het stimuleren en belonen van studie en werk. Dat betekent ook dat je tot aan je vijftigste moet kunnen doorstuderen tegen normale tarieven.’

Welke boodschap wil je geven aan opleiders in de zorg?

‘Herwaardeer vakinhoud. Schuw discipline niet. Studenten gaan minder hard leren als ze drie herkansingen hebben, laat staan vijf! Zoek ook je eigen beroepseer op als mede-poortwachter van het zorgsysteem. Wat is de kern van jullie werk, vakinhoudelijk?’