Mensen worden steeds ouder en er wordt meer focus gelegd op langer zelfstandig thuis blijven wonen, ook wanneer er een meer complexe zorgvraag is. Tegelijkertijd neemt het potentieel aan mantelzorgers en zorg- en welzijnsprofessionals (hierna: zorgprofessionals) af. Wanneer we op dezelfde wijze zorg willen blijven leveren in 2040, dan zou bijna e?e?n op de vier werkenden in de domeinen zorg en welzijn moeten werken. Technologie wordt genoemd als een van de middelen om deze en andere maatschappelijke vraagstukken op te lossen. Technologische toepassingen maken het mogelijk om aan te sluiten bij de individuele wensen en voorkeuren van zorgvragers en daarmee om goede zorg en kwaliteit van leven te bieden. Toch gaat de implementatie van technologie trager dan verwacht. Er vinden veel pilots plaats, maar de stap naar opschaling is niet vanzelfsprekend. Er zijn veel factoren die de integratie van technologie kunnen belemmeren. Of zoals Health Holland beschrijft: ‘Kennis en technologie alleen zijn niet genoeg. Gezondheid en zorg blijven mensenwerk’ (Health Holland, 2019; pagina 6). Enkele belemmerende factoren zijn:
- technologie wordt niet in de context ontwikkeld en wordt daardoor als gadget ingezet, in plaats van gei?ntegreerd in het werk en leven van mensen;
- er bestaat angst en/of terughoudendheid voor het gebruik onder medewerkers of zij geven aan dat hun competenties onvoldoende zijn om technologie in te zetten (Zantvoord, 2020).
De kwalificaties van (toekomstige) zorgprofessionals lijken hierin een belang rijke sleutel voor duurzame implementatie van technologie in zorg en welzijn. Het is onduidelijk welke kwalificaties zij nodig hebben om technologie (vanzelfsprekend) te integreren in hun werk en leven.
Technologie in het onderwijs
Bovenstaande ontwikkelingen vragen om toekomstbestendig en innovatief onderwijs met aandacht voor zorgtechnologie. Zowel in de nieuwe kwalificatiedossiers van mbo- alsook hbo-opleidingsprofielen wordt expliciet verwezen naar het omgaan met technologiee?n, e-health, het inzetten en ontwikkelen van technologische hulpmiddelen en het bieden van zorg op afstand. Vanuit een aantal practoraten1 en lectoraten is de wens uitgesproken om een gezamenlijk kwalificatiemodel op te stellen, gericht op het gebruik van technologie in zorg en welzijn, waaraan regionale kleuring kan worden gegeven. Het uitgangspunt hierbij was om een model te ontwikkelen dat zowel ingezet kan worden om technologie te integreren in reguliere curricula/opleidingen alsook voor bij en nascholing in het kader van een levenlang ontwikkelen. De eerste opzet van dit kwalificatiemodel is gebaseerd op het V-model (Heijblom et al., 2015) van hogeschool Saxion. Bij Saxion werd dit model gebruikt om onderscheid te maken tussen de reguliere bacheloropleiding Verpleegkunde (hbo-v) en de hbo-v-studieroute Gezondheid & Technologie.
Het V-model
Het V-model van Saxion is doorontwikkeld door het model te bespreken met vertegenwoordigers van zorginstellingen, ROC’s en hogescholen tijdens de openingsmanifestatie van de e-healthweek 2020, zie figuur 1. Hierbij is het model geverifieerd, bediscussieerd en waar nodig gecomplementeerd.

Het V-model bestaat uit twee delen. Enerzijds een deel dat de basiskwalificaties omschrijft die iedere zorgprofessional moet bezitten om te kunnen functioneren in een werkomgeving waarin steeds meer technologie – waaronder digitalisering van werkprocessen – aanwezig is. Anderzijds een verdiepend deel, waarin kwalificaties omschreven worden die nodig zijn om als voorloper technologie te implementeren in zorg en welzijn. Hieronder worden deze kwalificaties verder toegelicht.
De basis
Iedere zorgprofessional krijgt in zijn of haar werk te maken met technologie. De toepassing van deze technologie kan enkel ten volle worden benut wanneer professionals ook hierop worden voorbereid. Iedere zorgprofessional zou ons inziens dan ook minimaal een bepaalde set aan kernkwalificaties op dit vlak moeten bezitten. In het V-model wordt deze basis als volgt omschreven:
Iedere zorgprofessional kan:
- bestaande zorgtechnologie vinden, afgestemd op de persoon en context;
- vertrouwen op het gebruik van technologie;
- veilig en vaardig met technologie werken, zodat het onderdeel wordt van zijn of haar handelingsrepertoire;
- de zorgvrager over het gebruik van technologie vertellen en instrueren.
Met deze basis-V’s (figuur 2) kan de zorgprofessional de controle houden over de technologie als hulpmiddel, en daarmee meer tijd en aandacht aan de zorgvrager besteden. Bij het veilig en vaardig gebruik hoort daarnaast ook het besef waar de vaardigheden van de medewerker ophouden en wanneer een collega met verdiepende kwalificaties op het gebied van technologie moet worden benaderd. De kwalificaties van deze collega worden in de volgende paragraaf beschreven.
De verdieping
Naast de basiskwalificaties komt vanuit het werkveld naar voren dat er behoefte is aan collega’s die vooroplopen op dit vlak. Deze voorlopers begrijpen hoe de technologie werkt, kunnen helpen bij het implementeren van nieuwe technologie, kunnen collega’s daarover uitleg geven en zorgen dat de functionaliteit volledig wordt benut. Deze collega is op de hoogte van de nieuwste technologische innovaties, is niet bang om deze te introduceren op de werkvloer en kan de behoefte vanuit zijn/haar team vertalen naar een concrete vraag aan de organisatie.
Deze voorlopers zullen dan ook niet alleen de eerder benoemde basiskwalificaties (vinden, vertrouwen veilig en vaardig gebruiken en vertellen) bezitten, maar worden ook opgeleid zodat zij:
- in hun team vooroplopen rondom technologie en aanspreekpunt zijn voor zowel de organisatie als het team;
- hun collega’s kunnen voorlichten en ondersteunen over het gebruik van technologie;
- meedenken vanuit hun rol als zorgprofessional om (de inzet van) technologie te verbeteren;
- zich kunnen verdiepen in nieuwe technologie en op de hoogte zijn van nieuwe mogelijkheden;
- verbinden naar leveranciers, technologieontwikkelaars, zorg- en onderwijsinstellingen, andere voorlopers en hun team/organisatie, zodat technologie ten goede komt aan de kwaliteit van zorg en ondersteuning.
Deze kwalificaties richten zich, naast de digitale vaardigheden om een technologie te kunnen inzetten, dus ook nadrukkelijk op vaardigheden die nodig zijn om technologie te implementeren en op te schalen binnen de organisatie. Hierbij zijn sociale en cultuursensitieve vaardigheden van belang.
Het V-model geeft handvatten om onderscheid te maken tussen basiskwalificaties voor iedere mbo- en hbo-zorgprofessional en aanvullende kwalificaties die te behalen zijn middels een verdiepend traject. Deze verdiepende trajecten kunnen bijvoorbeeld worden ingebed bij het mbo binnen het keuzedeel en bij het hbo bij een associate degree, minor of studieroute gericht op innovatie en zorgtechnologie.
Doorontwikkeling van het V-model
Tijdens de discussie in de e-healthweek bleek dat de aanwezigen de opzet van het V-model als praktisch, handzaam en bruikbaar zagen in het vormgeven en aanscherpen van de benodigde kwalifiicaties gericht op het werken met technologie. Ook de waarde van het onderscheid tussen ‘basiskwalificaties’ voor iedere zorgprofessional en ‘verdiepende kwalificaties’ voor een voorloper werd herkend. Enkele deelnemers waren van mening dat de verdieping eigenlijk de basis voor iedereen zou moeten zijn. Inhoudelijk werden ook verschillende kwalificaties aangegeven die aan het model kunnen worden toegevoegd. Bijvoorbeeld de competentie om te kunnen besluiten dat sommige technologie wellicht niet passend is (verwerpen, vervangen), het inbedden van het gebruik van technologie in een dagelijks handelingsrepertoire van zorgprofessionals (verankeren, verduurzamen) of het exploiteren van de technologie (vermarkten). Daarnaast was er een suggestie voor het basisdeel van het V-model dat niet gaat over het gebruiken van de technologie, maar wel voorwaardelijk is om de technologie op een juiste manier (persoon, context, moment) in te zetten: vragen. Als overkoepelende V werd veranderen genoemd: als een zorgprofessional niet bereid is om te kijken naar mogelijkheden om zaken anders te doen, dan zal technologie geen grote rol hebben in de uitvoer van zijn of haar werk. Een ander discussiepunt tijdens deze workshop was het onderscheid tussen mbo en hbo bij de inzet van het V-model. Op dit gebied was er minder consensus. De meerderheid was het wel eens dat zowel op mbo- als hbo-niveau behoefte is aan medewerkers met de basiskwalificaties alsook aan voorlopers. In de toekomst wordt verder verkend waar dit onderscheid tussen mbo en hbo zich wel uit, dan wel dat er op basis van de kwalificaties van het V-model geen onderscheid wordt gemaakt tussen mbo- en hbo-professionals.
Verder werden er enkele kritische kanttekeningen bij het model geplaatst rondom de fasering in de tijd. Zo merkten deelnemers op dat van de huidige zorgprofessionals niet zomaar verwacht mag worden dat zij aan de basiskwalificaties voldoen. Er is een generatie medewerkers die niet opgeleid en opgegroeid is met technologie en het kost tijd en energie om daaraan te wennen. Tegelijkertijd komt er ook een nieuwe generatie medewerkers aan die daar juist wel mee opgegroeid en opgeleid is. De vraag is hoe we slim gebruik kunnen maken van de kennis en kunde van deze nieuwe generatie medewerkers. Daarnaast werd opgemerkt dat het model zich wel erg richt op de kwalificaties van zorgprofessionals, terwijl de zorgvrager (en zijn of haar informele omgeving) ook een belangrijke rol heeft in het gebruik van technologie.
Tot slot werden er vragen gesteld over de kwalificaties van de huidige mbo- en hbo-docenten. Zijn zij zelf in staat om studenten mee te nemen en bezitten zij zelf deze basis- of verdiepende kwalificaties? En als dat nog niet het geval is, hoe gaan we dat dan organiseren? Uit recent onderzoek van Olthuis en anderen (2020) bleek dat mbo-docenten een positieve attitude hebben ten aanzien van technologie. Echter beoordelen zij hun eigen kennis en vaardigheden op gebied van zorgtechnologie als onvoldoende.
Samenvattend wordt technologie gezien als een van de middelen om de uitdagingen op het gebied van zorg en welzijn aan te gaan. Toch is er nog veel onduidelijk over de benodigde kwalificaties van mbo- en hbo-professionals die hiermee te maken krijgen. Voor enkele technologiee?n, zoals tele-health, zijn al wel de specifiek benodigde competenties omschreven (Houwelingen et al, 2015). Met de ontwikkeling van het V-model trachten wij echter een bijdrage te leveren aan het overzicht van algemene kwalificaties die zorg- en welzijnsprofessionals nodig hebben om met technologie te werken. Deze kwalificaties zijn dus van algemenere aard dan specifieke technologiegebonden competenties en zijn daardoor toepasbaar op een breed scala aan technologiee?n (zie kader). Bovendien gaan de kwalificaties uit het V-model niet alleen over het directe gebruik van een technologie en de daarvoor benodigde competenties, maar ook over implementatie, verbetering en opschaling van de inzet van een technologie. Daarnaast maakt het V-model een onderscheid tussen basiskwalificaties en verdiepende kwalificaties rondom het werken met technologie. In de praktijk blijkt dat niet iedere medewerker op dezelfde manier naar technologie kijkt en ook niet dezelfde motivatie, interesse en affiniteit heeft met technologie. Door onderscheid te maken in basiskwalificaties en verdiepende kwalificaties doen wij een handreiking om dit onderscheid ook in het onderwijs terug te laten komen.
Aandachtspunten voor de toekomst zijn:
- Samenwerking in de keten: moeten we onderscheid maken in de vereiste technologiekwalificaties van mbo- en hbo-professionals? En zo ja, hoe wordt dit zichtbaar?
- Op welke wijze kunnen opleidingen en zorg- en welzijnsorganisaties hier hun eigen kleuring en prioritering in aanbrengen?
- Naast de kwalificaties van medewerkers is de context voorwaardelijk om technologie in te kunnen zetten. Denk hierbij aan het team, de organisatie en/of de mogelijkheden in de wijk, maar ook de kwalificaties van clie?nten en patie?nten. Ook wanneer er niet aan de randvoorwaarden wordt voldaan, zal de inzet van technologie stranden. Randvoorwaarden zijn bijvoorbeeld een stabiele wifi, beschikbaarheid en onderhoud van technologie en interoperabiliteit met bestaande systemen.
- Er is sprake van een generatie zorgprofessionals die nog niet is opgeleid met technologie. Belangrijk is dit te onderkennen en na te denken hoe (toekomstige) zorgprofessionals die wel hierin zijn geschoold kunnen bijdragen aan het overbruggen van dit hiaat.
Het V-model in de praktijk
Hoe ziet de vertaling van het model naar de praktijk er dan uit? We nemen als voorbeeld de inzet van een digitale planner om mensen met autisme te ondersteunen in het structureren van hun dag. De basis van het V-model impliceert dat iedere zorgprofessional weet waar hij/zij moet zoeken naar een geschikte digitale planner hiervoor. Bovendien kan hij/zij de zorgvrager uitleggen hoe deze werkt. Uiteraard kan de medewerker de planner zelf goed bedienen en doet hij/zij dit op een manier die zowel voor de zorgvrager als voor hem/haar zelf veilig is. De medewerker durft erop te vertrouwen dat de planner kan ondersteunen in het geven van de juiste zorg voor de zorgvrager. Mocht de medewerker er zelf niet uit komen, dan kan zij/hij altijd de voorloper om advies vragen. Deze voorloper kan zijn collega’s ondersteunen in het gebruik van de planner, bijvoorbeeld door een voorlichting te geven over de werking ervan. Bovendien inventariseert deze voorloper de wensen van zijn collega’s in het team rondom gewenste verbeteringen aan de planner en voert deze waar mogelijk zelf door. Bij een uitgebreidere aanpassing kan de voorloper de wensen vertalen naar een concrete vraag aan de organisatie of een advies voor de ontwikkelaar van de technologie. Bovendien deelt de voorloper zijn ervaringen met andere voorlopers binnen en buiten de organisatie en bouwt hij zo een netwerk op om samen te leren rondom de inzet van technologie binnen zorg- en welzijn.
Noot
1 Tekst overgenomen van www.practoraten.nl ‘Een practoraat is een expertiseplatform met een onderzoekscomponent, georganiseerd als onderdeel van een mbo-instelling. De kern van een practoraat is te definie?ren als ‘het ontwikkelen, verkennen van nieuwe beroepspraktijken ingebed in het onderwijs door praktijkgericht onderzoek, waarbij een (kwalitatieve) meerwaarde ontstaat voor het werkveld (de beroepspraktijk), de studenten (beter beroepsbekwaam en een beter beroepsperspectief) en docenten (professionalisering binnen het vakgebied en onderzoekende houding) waardoor de uiteindelijke kwaliteit van het onderwijs verbetert.’