In gesprek met Marian Adriaansen

‘Verpleegkundig leiderschap is wat anders dan goed je beroep uitoefenen’

  • 8 min.
  • Interview

Op donderdag 16 juni 2022 ging Marian Adriaansen, lector innovatie in de Care bij de HAN, met pensioen. Marian heeft een diverse en uitgebreide loopbaan gekend in uiteenlopende functies als verpleegkundige, docent, afdelingsdirecteur, onderzoeker en lector. Binnen haar werk richtte zij zich op thema’s als zorgtechnologie, leiderschap en communicatie. Zij is auteur van diverse boeken zoals Leiderschapsontwikkeling van verpleegkundigen, Elementaire sociale vaardigheden en Bevorderen van gezondheid en gezond gedrag. Daarnaast is Marian hoofdredacteur van het magazine TvZ. Tijd voor een interview waarin we terug- én vooruitkijken.

Portretfoto (kleur) Marian Adriaansen
Marian Adriaansen blikt terug op het lectorschap innovatie in de Care bij de HAN en haar verdere carrière.

Je bent in diverse rollen 35 jaar lang actief geweest in het (verpleegkundig) onderwijs. Zou je ons eens mee willen nemen in jouw ontwikkeling?

‘Ik ben 35 jaar geleden gestart bij de Katholieke Hogeschool voor Verpleegkundigen. Ik was toen wijkverpleegkundige en ik wist één ding zeker: ik zou nóóit in het onderwijs belanden. Dat leek mij echt niks. Ik vond de afwisseling in de praktijk heel leuk en in het onderwijs heb je elk jaar weer hetzelfde. Bovendien zijn studenten helemaal niet zo gemotiveerd, dacht ik toen. Bert van der Laan, destijds een vooraanstaande docent, heeft mij gemotiveerd om toch te solliciteren en tot mijn verbazing werd ik aangenomen. Eenmaal gestart ervaarde ik dat onderwijs eigenlijk toch heel leuk is. Waar raak je studenten mee, waar zijn ze in geïnteresseerd? Ik heb toen een aantal jaar als docent gewerkt om vervolgens in het dagelijks bestuur van de hbo-v terecht te komen, met name gericht op de inhoudelijke kant. Uiteindelijk kreeg ik de keuze of ik directeur van de opleiding wilde worden of wilde promoveren. Gelukkig zijn ze akkoord gegaan met de combinatie van de directeursfunctie en een promotie, op voorwaarde dat we het niet meer over die promotie zouden hebben. Toen ik eenmaal gepromoveerd was, wilde ik graag lector worden en ben ik gestart als lector van het lectoraat ‘Chronisch zieken’, samen met Rob van de Sande. Na enkele jaren merkte ik dat technologie steeds belangrijker ging worden in de zorg en ben ik mij gaan richten op innovatie en zorgtechnologie.’

Wat zijn de ontwikkelingen die volgens jou een belangrijke impact hebben gehad op het verpleegkundig onderwijs?

‘Het aantal studenten is ongelooflijk uitgebreid. In mijn begintijd startten we met honderd studenten per jaar. Tegenwoordig zijn de groepen veel groter en dat maakt dat de groepsmentaliteit ook wat veranderd is, het is individualistischer geworden. Studenten blijven ook vaker thuis wonen. Daarnaast zorgen de grotere groepen ook voor andere uitdagingen, denk bijvoorbeeld aan voldoende stageplekken.
Inhoudelijk hebben we door de jaren heen diverse onderwijsmodellen gehad: van modulair tot PGO en competentiegericht. Maar after all, maakt het eigenlijk weinig uit. Twintig procent van de studenten komt er ondanks ons wel, die doet het hartstikke goed ongeacht welk model we hanteren. Tien tot twintig procent heeft moeite met ieder model, voor hen zal het een uitdaging blijven. De grootste groep studenten die daar middenin valt, daar komt het erop aan. Op hen zouden wij onze inspanningen moeten richten, want we willen proactieve studenten. Het onderwijsmodel maakt dan niet zoveel uit.’

Hoe verwacht je dat het verpleegkundig onderwijs de komende 10-15 jaar zich zal gaan ontwikkelen?

‘Ik denk dat technologie in BN 2030 een nog belangrijker thema zal worden. Ik zou zelf ook willen dat er meer studenten richting de wijk gaan, vooral omdat steeds meer werk daarnaartoe verschuift. Hét grote vraagstuk voor de hbo-v is hoe we meer verpleegkundigen de wijk in kunnen krijgen. Studenten kiezen tijdens hun opleiding toch vaak voor het ziekenhuis dat hen een opleidingstraject aanbiedt en vervolgens komen ze nooit meer naar de wijk. Terwijl sommigen daar na diplomering wel voor voelen, maar de verantwoordelijkheid niet goed aandurven. Daar ligt een taak voor de opleidingen, maar ook voor de thuiszorgorganisaties. Zij zouden starters in de wijk beter moeten begeleiden en bijvoorbeeld traineetrajecten kunnen aanbieden om hen te ondersteunen en loopbaanperspectief te geven.’

Met het lectoraat Innovatie in de Care bij de HAN heb je je gericht op de inzet van technologische interventies en innovaties in de zorg. Kun je een voorbeeld geven?

‘In het lectoraat hebben we altijd de verpleegkundige als uitgangspunt genomen in relatie tot technologie. Tessa is een mooi voorbeeld. Dit is een robotje in de vorm van een bloempot die kan ondersteunen bij dagstructuur. Wij hebben vanaf het begin intensief samengewerkt met de ontwikkelaars omdat wij echt geloofden dat deze robot de toekomst had. We hebben veel projecten uitgevoerd in de thuiszorg, het verpleeghuis en in het welzijnsdomein. Studenten hadden altijd waardevolle inzichten die de ontwikkelaars goed konden gebruiken. De ontwikkelaars zeiden bij de start: “Wij hebben er goed over nagedacht, het is heel simpel gemaakt.” Maar uiteindelijk bleek in de praktijk dat het nog makkelijker of simpeler moest. Studenten waren heel betrokken; zo gingen studenten van Social Studies mutsjes breien voor een nieuwe outfit voor de robot om die aantrekkelijk voor jongeren te maken. We zagen wat het deed met mensen om de robot in huis te hebben, ze gingen er echt van houden. Maar op het gebied van de implementatie van zorgtechnologie liggen nog veel vragen.’

‘Technologie gaat onze zorg deels vervangen, dus laten we ophouden te zeggen dat technologie extra is’

Tijdens jouw afscheid benadrukte jij nog maar eens dat verpleegkundigen eraan zullen moeten wennen dat technologie onderdeel van hun werk wordt. Zijn we de vrijblijvendheid voorbij?

‘Technologie gaat onze zorg deels vervangen, dus laten we ophouden te zeggen dat technologie extra is. Als we dat doen dan blijven we de mindset houden dat technologie een optie en een keuze is. Maar we hebben technologie gewoon keihard nodig om te voldoen aan de vraag naar zorg. De beste trigger daarin is de zorgvrager zelf. Als verpleegkundigen merken dat de zorgvrager zelf enthousiast is over technologie, dan helpt dat enorm. Verpleegkundigen hebben nog te vaak de aanname dat zorg bij voorkeur door een echte verpleegkundige geboden wordt, terwijl patiënten in heel veel gevallen de voordelen van technologie ervaren. Dat scheelt een zorgvrager bijvoorbeeld een aantal keer per jaar op en neer naar het ziekenhuis reizen.’

Hoe gaan we (toekomstig) verpleegkundigen meenemen in deze verandering?

‘Studenten geven toch nog vaak aan dat ze voor ‘mensen hebben gekozen’ en niet voor ‘technologie’, terwijl dit dus niet altijd overeen komt met wat patiënten als aangenaam ervaren. Het zou ook helpen als er op de stagelocaties meer technologie aanwezig is. We merken dat het voor studenten heel lastig is dat wij hen op de opleiding stimuleren om met technologie aan de slag te gaan, terwijl er in de praktijk nog weinig aandacht voor is. Daarom ben ik er ook geen voorstander van dat alles in de praktijk aangeleerd moet worden. Dat kan alleen als de praktijk echt innovatief is en openstaat voor vernieuwingen. Dat is helaas lang niet altijd zo. En als je als student dan op een locatie terecht bent gekomen waar inzet van technologie geen thema is en er niet over gesproken wordt, dan mis je dus een belangrijk deel.’

Vraagt dat ook nog een ontwikkeling van de opleiders en docenten zelf?

‘Als we eerlijk zijn, zijn wij er als onderwijs en docenten ook nog niet klaar voor. Ook daar moeten we zoeken naar de juiste manier. Denk daarbij aan studenten die juist docenten laten zien wat er allemaal aan zorgtechnologie is. Als we dat niet doen dan blijft het hangen bij de docenten die vooroplopen, terwijl we alle docenten nodig hebben.’

Je hebt het boek ‘Leiderschapsontwikkeling van verpleegkundigen’ geschreven, een thema waar wij met OenG komend jaar verder op in willen zoomen. Wat is ‘verpleegkundig leiderschap’ volgens jou?

‘Verpleegkundig leiderschap is wat anders dan ‘goed je beroep uitoefenen’. We gaan ervan uit dat verpleegkundigen dat gewoon kunnen en doen. Leiderschap is het daar bovenuit kunnen steken. Denk aan het introduceren van een technologie waarvan je denkt dat die op de afdeling kan passen. Je praat er dan over met collega’s, je hebt in de gaten hoe je team in elkaar zit en je weet wie de sleutelposities heeft. Je kent de methodes om hen mee te krijgen en je kunt je teamleider en andere belanghebbenden goed inzetten om het voor elkaar te krijgen. Dat vind ik verpleegkundig leiderschap. Het is wat mij betreft dus gekoppeld aan verandering. En ook weten waar je geen invloed op hebt!’

Op welke manier zouden wij in ons onderwijs recht kunnen doen aan dit thema?

‘Studenten hebben dit niet automatisch in de genen. Ik heb wel eens big five-onderzoek gedaan onder verpleegkundig studenten. Dan zie je dat hun persoonlijkheidskenmerken niet goed matchen met wat leiderschap vraagt, zoals extern gericht zijn en onafhankelijkheid. En dan gaan wij vier jaar lang trekken aan die studenten. Dat we van alles van hen verwachten dat tegen hun persoonlijkheid ingaat. Uiteindelijk doen ze echt wel hun best in de opleiding, want dat is immers nodig voor het diploma. De echte opgave voor het onderwijs is om verpleegkundig studenten te leren om zelfstartend te zijn en initiatief te nemen, en dat we een manier verzinnen dat ze dat initiatief behouden als ze eenmaal werken. Als je het mij vraagt doen we al best veel in ons onderwijs om studenten hierin te ontwikkelen. Er moeten mijns inziens twee dingen gebeuren: enerzijds moeten we in ons onderwijs nadrukkelijker benoemen en labelen wat we onder verpleegkundig leiderschap verstaan en anderzijds ligt er een taak voor de praktijk om startende verpleegkundigen vanaf het begin te stimuleren op dit vlak.’

Je gaat nu met pensioen, wat ga je het meeste missen?

‘Ik ga de studenten missen, ik ben vaak enorm ontroerd door hoe zij zich ontwikkelen. Wat ik in ieder geval niet ga missen is het schrijven van uitgebreide onderzoeksvoorstellen voor subsidieaanvragen, die vervolgens toch niet worden toegekend.’

Als jij onze lezers nog een tip of advies mee zou mogen geven, wat zou dat dan zijn?

‘Ik heb het altijd het leukst gevonden om een combinatie te maken tussen onderzoek en onderwijs. Het is goed dat we in het onderwijs heel veel proberen en experimenteren, maar we weten vaak maar weinig over de effectiviteit van al die nieuwe leervormen. Een voorbeeld is het leren met VR, daar zijn we nu mee bezig en dat biedt veel mogelijkheden. Het is dan wel belangrijk om ook te onderzoeken of en hoe het leren daarbij werkt.’