Ontwerpen door de bril van functioneren en leren

  • 9 min.
  • Leerpraktijk

Op 17 november 2016 heeft de Commissie Innovatie Zorgberoepen & Opleidingen een advies uitgebracht dat van groot belang is voor leertrajecten in zorg en welzijn. Leertrajecten hier opgevat in de breedste zin van het woord: initiële en post-initiële opleidingen, bij- en nascholing, individuele, teamgerichte en netwerkgerichte leertrajecten, korte en langere en voor alle opleidingsniveaus. De titel van het advies is Anders kijken, anders leren, anders doen: grensoverstijgend leren en opleiden in zorg en welzijn in het digitale tijdperk. Een hele mond vol. Je zou op basis daarvan een vuistdik rapport verwachten, maar het tegendeel is waar. Op de website www.opleidenvoor2030.nl is de tekst op een heel toegankelijke manier gepresenteerd, in acht hoofdlijnen. Je kunt het hele advies lezen en downloaden, of de afzonderlijke hoofdlijnen en achtergronddocumenten.

Consistente leertrajecten ontwerpen

Hoe duidelijk ook beschreven, het is bij elk advies de vraag hoe we de inhoud concreet vertalen naar de praktijk. Op genoemde website is een inspiratiedocument te vinden voor onderwijsontwikkelaars, waarin een ontwerpmodel met voorbeelden is uitgewerkt. In deze leerpraktijk geven we een preview van dat model en gaan we in op enkele belangrijke ontwerpstappen. Voor een compleet beeld en de manier waarop het inspiratiedocument tot stand is gekomen verwijzen we naar de website. In het ontwerpmodel vormen functioneren, veerkracht en eigen regie van burgers de rode draad en is er nadrukkelijk aandacht voor werken en leren in authentieke praktijksituaties en voor interprofessioneel samenwerken en leren.
Het advies spreekt van consistente leertrajecten. ‘Consistent’ heeft twee betekenissen: intern en extern consistent. Intern consistent wil zeggen dat de ontwerpstappen logisch met elkaar samenhangen. Extern consistent betekent dat degenen die bij het leertraject zijn betrokken het in grote lijnen eens zijn over inhoud en gewenste leerresultaten.i Dat betekent dat je nooit in je eentje een leertraject ontwerpt, maar altijd in samenspraak met betrokken docenten en begeleiders in de praktijk. En waar mogelijk met toekomstige deelnemers en ervaringsdeskundigen. Het ontwerpproces is cyclisch. Het vindt niet eenmalig plaats maar permanent, in voortdurende interactie tussen alle betrokkenen.

Essentieel aan het ontwerpmodelii is dat het niet begint bij feitenkennis en begripsmatige kennis uit afzonderlijke vakken, maar bij kenmerkende situaties uit de praktijk en de rollen en bekwaamheden van de (toekomstige) beroepsbeoefenaars.
Het ziet er als volgt uit: 

Schematische weergave ontwerpmodel

De eerste drie stappen zijn altijd leidend voor het ontwerp. Daar gaan we hier nader op in.

Stap 1. Ontwerp vanuit de context van de werkpraktijk

Wanneer de werkpraktijk uitgangspunt is, spreekt het vanzelf dat de ontwikkelingen die daarin plaatsvinden in de opleidingsprogramma’s zichtbaar zijn, zodat lerenden adequaat worden voorbereid. Naarmate de (technologische) ontwikkelingen sneller gaan, zullen steeds vaker aanpassingen in het programma nodig zijn. Andersom komen nieuwe kennis en inzichten beschikbaar in de opleidingen, bijvoorbeeld uit lectoraten, experimenten of pilots. Die kunnen een bijdrage leveren aan vernieuwing van de praktijk en nieuwe bekwaamheden van de professionals vragen. Daarom is het noodzakelijk dat professionals in opleiding, onderzoek en praktijk voortdurend samen optrekken. Succesvol vernieuwingen invoeren vraagt om een interactief proces met alle betrokkenen.

Leren vanuit kenmerkende praktijksituaties

Het leren wordt sterk bevorderd door te verwerven vakkennis en bekwaamheden te koppelen aan kenmerkende praktijksituaties. Kenmerkende praktijksituatiesiii zijn situaties waarin beroepsbeoefenaars zich gesteld zien voor professionele opgaven of dilemma’s. In dergelijke situaties moeten zij, gebruikmakend van hun vakkennis en die van andere professionals, bewuste afwegingen maken omtrent de aanpak van de situatie. In dit type situaties wordt altijd een beroep gedaan op meerdere bekwaamheden tegelijk: observeren en analyseren van de situatie, communiceren, overwegen welke interventies in aanmerking komen en wat de effecten daarvan zijn, samenwerken, praktisch handelen, evalueren.

Interprofessioneel

Om te kunnen werken vanuit het perspectief van de burger in kenmerkende praktijksituaties is het belangrijk om samen te werken en te leren met verschillende disciplines en opleidingsniveaus – ofwel: interprofessioneel. Dat maakt het mogelijk dat (aanstaande) professionals elkaars beroep en expertise kennen en respect voor elkaars vakgebied krijgen.
Door te leren om de kenmerkende praktijksituatie en daarmee de vraag van de burger centraal te stellen en te analyseren, kunnen we voorkomen dat we te snel aanbodgericht en in bestaande functies en kwalificatieniveaus denken.

Kenmerkende praktijksituaties verzamelen

Het verdient aanbeveling om, met het oog op de externe consistentie van leertrajecten, regelmatig kenmerkende praktijksituaties te verzamelen samen met een groep betrokken burgers (ervaringsdeskundigen, mantelzorgers, vrijwilligers) en professionals uit de praktijk. Probeer dan met elkaar tot overeenstemming te komen over de gewenste aanpak voor elke situatie, dat is ook behulpzaam bij het formuleren van beoordelingscriteria. Wanneer is het goed? Wanneer is iedereen tevreden? Dan wordt duidelijk vanuit welk perspectief ieder de situatie benadert en waarin overeenkomsten en verschillen zitten.

Welke elementen bevatten kenmerkende praktijksituaties idealiter? 

  • Het perspectief en de vraag van de burger en diens naasten staat centraal.
  • De opgave of het dilemma doet een beroep op specifieke professionele expertise.
  • Het gaat om herkenbare en exemplarische praktijksituaties.
  • Er is zoveel mogelijk sprake van interprofessionele samenwerking.
  • De praktijksituaties variëren en lopen op in complexiteit en gewenste zelfstandigheid. Ook: van monodisciplinair om het eigen vak te leren naar multidisciplinair en interprofessioneel.
  • Alle fasen van het hulp- of zorgproces komen zoveel mogelijk aan de orde. Het mooist is het, als deze met behulp van audiovisuele media of computersimulaties vorm krijgen en als lerenden de effecten van hun beslissingen en interventies kunnen zien.
  • Situaties kunnen ook heel goed worden verteld en toegelicht door burgers, hun naasten en ervaringsdeskundigen. Dat maakt een gesprek mogelijk over hun zorg- of hulpvraag, de gewenste en geleverde zorg en deze zo goed mogelijk te beschrijven. Beschrijvingen kunnen bijvoorbeeld als ‘script’ dienen voor simulaties, al of niet met acteurs.

Tips voor het verzamelen van kenmerkende praktijksituaties

Kenmerkende praktijksituaties verzamelen samen met professionals kan op verschillende manieren. We schetsen twee vertrekpunten als voorbeeld.

a. Reconstructie van praktijkervaringen

De nadruk ligt op het handelen in die situaties en de beslissingen die daarbij genomen zijn. Voorbeeldvragen:

  • Welke situatie komt er als eerste in je op?
  • Wat gebeurde er precies in die situatie?

Prikkel gesprekspartners om de situaties zo concreet mogelijk te beschrijven, als een soort ‘filmpje’: wat gebeurde er, wie was erbij, wat deed jij? Vraag door wanneer men zich abstract gaat uitdrukken, of in sociale wenselijkheden (vaak te herkennen aan gebruik van ‘je’ in plaats van ‘ik’).

  • Welke professionele afwegingen moest je maken? Voor welk dilemma kwam je te staan?
  • Voor welke aanpak heb je gekozen en wat leverde dat op?
  • Wat had je nodig om zo te kunnen handelen?
  • Terugkijkend op de situatie: zou je het weer zo doen? Wat zou je nu anders doen?
b. Uitgaan van rollen en/of kerntaken

Bij dit tweede vertrekpunt vraag je de gesprekspartners om situaties te beschrijven bij kerntaken of rollen. Er zijn altijd documenten beschikbaar, waarin rollen of taken staan beschreven (functiebeschrijvingen, opleidingsprofiel). Die kunnen dan de kapstok vormen van het gesprek. Per rol of taak ga je concrete situaties verkennen.

Je kunt ook pendelen tussen beide vertrekpunten. Bijvoorbeeld als je bij de reconstructie van praktijkervaringen merkt dat er geen nieuwe situaties meer worden aangedragen kan het helpen om samen naar de rollen en taken te kijken en er één uit te pakken waar nog geen situaties bij zijn genoemd.

Stap 2. Ontwerp vanuit rollen, bekwaamhedeniv en EPA’s

Het denken in termen van rollen en bekwaamheden nodigt uit om op een overstijgend niveau en niet oordelend naar praktijksituaties te kijken: hoe kunnen we in deze situatie samen met de betrokkene(n) naar de vraag van burgers kijken en die uitwerken? Deze manier van kijken voorkomt ook dat we te snel denken in bestaande werkwijzen of vanuit onwenselijke bestaande praktijksituaties.

Rollen

Om de inhoud van leertrajecten in zorg en welzijn goed vergelijkbaar te maken, is het ook wenselijk om te kiezen voor een ordening in rollen en bekwaamheden. In steeds meer zorgopleidingen is de CanMEDS als basis gekozen. Ook in het kwalificatiedossier van mbo-verpleegkundige gaat dat gebeuren. Deze ordening is voor veel beroepen toepasbaar. In welzijnsopleidingen hanteert men (vooralsnog?) andere indelingen. De rollen van de CanMEDS zijn apart van elkaar beschreven, maar zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Centraal staat de rol van zorg- of hulpverlener als kern van de beroepsuitoefening. De andere zes rollen ondersteunen deze centrale rol. Rollen als samenwerker, communicator, organisator, reflectieve professional/praktijkonderzoeker maken interprofessionele samenwerking mogelijk.

Bekwaamheden en EPA’s

Elke rol vraagt om bepaalde bekwaamheden. In de eindkwalificaties van initiële beroepsopleidingen zijn deze bekwaamheden beschreven als richtinggevend kader. Voor post-initiële leertrajecten geldt dit ook, voor zover deze leiden tot een certificaat of diploma. Voor ontwikkelaars bieden de beschreven bekwaamheden vaak onvoldoende handvatten voor de vormgeving van leertrajecten. De beschrijvingen zijn te algemeen, te abstract, te vaag of juist te gedetailleerd en prescriptief. Er zijn verschillende manieren om dit aan te pakken. De eerste manier is de bekwaamheden een duidelijke context te geven door ze te koppelen aan Entrustable Professional Activities. EPA’s zijn de activiteiten die aankomend professionals zelfstandig kunnen uitvoeren. Beoordeling van de bekwaamheid heeft geleid tot vertrouwen (trust) in het kunnen van de lerende.v EPA’s zijn ieder gekoppeld aan meerdere bekwaamheden en worden nu vooral gebruikt in de opleidingen tot arts en physician assistant. Een combinatie van beide manieren (kenmerkende praktijksituaties en EPA’s) kan goed werken en de onderlinge vergelijking tussen opleidingsprogramma’s sterk bevorderen: herkenbare ordening, herkenbare taal.

Van rollen naar bekwaamheden

Hoe kunnen we op basis van kenmerkende praktijksituaties en rollen bepalen welke bekwaamheden nodig zijn en wie hierover beschikken? Het beste is het om dit te bespreken in teams met diverse professionals en met betrokken burgers en ervaringsdeskundigen. Het doel is de basis te leggen voor het ontwerp van leeractiviteiten en beoordelingssituaties passend bij de kenmerkende praktijksituaties. Dit kan aan de hand van vragen als:

  • Welke invulling van de rollen is wenselijk in deze praktijksituatie, passend bij de vraag van de burger en diens netwerk en gericht op functioneren, veerkracht en eigen regie?
  • Welke bekwaamheden passen bij welke rol in deze situatie? Gaat het om bekwaamheden van één professional, of van meerdere (afhankelijk van soort vragen en complexiteit ervan)? Welke vakkennis is daarvoor nodig?

Stap 3. Formuleer beoordelingssituaties, -vormen en -criteria

In het ontwerpschema valt de plek op van de beoordeling: niet als sluitstuk van het ontwerp maar als een van de beginpunten. De beschrijving van rollen, bekwaamheden en kenmerkende situaties geeft een antwoord op de vraag: wat moeten de lerenden bereiken (leerresultaat)? Het is vervolgens van belang om met betrokkenen bij het leertraject overeenstemming te bereiken over de vraag: wanneer hebben wij er voldoende vertrouwen in dat de lerenden in deze situaties en voor deze professionele activiteiten bekwaam zijn – en zelfstandig kunnen handelen? Het is aan te bevelen een duidelijk onderscheid aan te brengen tussen begeleiden en evalueren van het leerproces (formatief toetsen) en beoordelen van het leerresultaat (summatief toetsen).

  • Raadpleeg zo mogelijk ervaringsdeskundigen, informele zorgers en bij de situatie betrokken collega’s.
  • Kies de beoordelingsvorm waarin de lerende de beoogde bekwaamheden het best kan demonstreren.
  • Kies de beoordelingssituatie die de praktijksituatie zo dicht mogelijk benadert.
  • De werkplek/praktijk is niet altijd de beste beoordelingssituatie in verband met organiseerbaarheid, veiligheid, objectiviteit en privacy van burgers. Overleg met de werkpraktijk wat haalbaar is.
  • Eén beoordelingsvorm is zelden toereikend om een goed beeld te krijgen van de bekwaamheid. 

In het inspiratiedocument zijn voorbeelden te vinden van beoordelingsvormen en -situaties. Ook opleidingen bieden tal van voorbeelden, zoals https://score.hva.nl/docent/15_toetsvormen.