Georganiseerd wantrouwen

  • 5 min.
  • Overige
  • Van de werkvloer

Ruim twintig jaar werkt hbo-verpleegkundige Lies Rutten al in de zorg, de laatste jaren (opnieuw) als wijkverpleegkundige en casemanager dementie. Haar collega Trees de Booij is wijkverpleegkundige, teamcoördinator en zorgconsulent. De afgelopen jaren zagen beiden de bureaucratie in de zorg toenemen tot voor henzelf onoverkomelijke proporties. Ze trokken hun conclusies en stappen – samen met twaalf collega’s - op bij hun werkgever, een grote zorgorganisatie. ‘De bureaucratisering heeft geleid tot georganiseerd wantrouwen.’

Wat is de meest ingrijpend verandering die jullie de afgelopen jaren meemaakten?

Lies: ‘Zonder twijfel de komst van het Centrum Indicatiestelling Zorg, CIZ. Toen ik begon, kreeg je je patiënten via de huisarts, het ouderenwerk, de maatschappelijk werker, een buurvrouw. Op hun verzoek ging je zelf bij mensen langs om te kijken hoe je kon helpen. Als hbo-verpleegkundige met een aantal jaar ervaring en wortels in de wijk, was je prima in staat om zelf de indicatiestelling te doen. Daarbij lette je er natuurlijk ook op dat je geen geld over de balk gooide. Want ook in die tijd waren we ons er terdege van bewust dat onze zorg en hulp met gemeenschapsgeld gefinancierd werden. Maar blijkbaar vond de overheid dat we niet goed genoeg werkten. Want anders was het CIZ er niet gekomen. Dit centrum is opgericht om te zorgen voor een onafhankelijke, transparante indicatiestelling en erop toe te zien dat de AWBZ-gelden efficiënt worden besteed.’

Wat veranderde er toen concreet voor wijkverpleegkundigen?

Lies: ‘Veel! Nog steeds breng ik eerst zelf in kaart wat een cliënt mankeert en op welke zorg en ondersteuning hij recht heeft. Maar vervolgens geef ik mijn bevindingen door aan het CIZ. Ze moeten daar echt álles weten: wat iemand mankeert, hoe het staat met mantelzorg, welke hulpmiddelen hij gebruikt. Je moet ook precies aangeven welke “producten” je wenst voor je klant: verzorging, verpleging, ondersteunende begeleiding, verzorging en verpleging voor ongeplande momenten of advies, instructie en voorlichting. Vervolgens beoordeelt iemand van het CIZ waarop onze cliënt recht heeft. Meestal volgt het CIZ ons advies, maar niet nadat er vaak eerst uitgebreid heen en weer is gemaild, gefaxt en gebeld. Is de indicatie voor een cliënt eenmaal binnen, dan gaat deze vervolgens in de eigen organisatie door naar een zelfstandig planningsbureau. Dat beoordeelt heel zakelijk voor welke producten de cliënt geïndiceerd is en wie ze kan leveren. Vervolgens gaan de verzorgenden en verpleegkundigen op pad naar de cliënt. Tot slot moet onze organisatie de zorg verantwoorden bij het Zorgkantoor, dat de AWBZ-gelden daadwerkelijk beheert en toeziet op de kwaliteit van de geleverde zorg.’

Hoeveel tijd ben je nu kwijt aan administratieve handelingen?

Trees: ‘De afgegeven indicatie, in uren en functies, mag niet overschreven worden. Voor ons betekent dat we wekelijks of maan- delijks de indicaties van sommige van onze cliënten moeten herzien. Ziekte en zorg zijn immers niet altijd voorspelbaar. Ikzelf besteed tegenwoordig ongeveer 1/3 deel van mijn tijd aan de administratie en de rest aan coördinatie en zorgverlening. Dat is toch van de gekke? Alles moeten we verantwoorden! Waarom? Wij zijn toch professionals? Waarom laten ze ons niet gewoon ons werk doen en controleren ze steeksproefgewijs of het goed gaat?’

Vullen jullie wel altijd braaf alle formulieren en computerprogramma’s in?

Lies: ‘Meestal wel. Maar soms leiden de eisen vanuit de overheid en de eigen organisatie ook tot “burgerlijke ongehoorzaamheid”. Een voorbeeld. Als casemanager dementie ga ik soms met een smoesje langs bij personen waarvan ik vermoed dat het niet zo lekker loopt. Ik maak dan een praatje en probeer eventueel een vervolgafspraak te maken. Ik laat zo iemand zeker niet een lijst met allerlei persoonlijke vragen invullen. Terwijl dat officieel wel moet. Maar als ik met die lijst op de proppen kom, sta ik zo weer buiten. Dat wordt gezien als inmenging in de privacy. Omdat ik vind dat ik geen goede zorg kan leveren als ik me aan deze regel houd, ben ik liever ongehoorzaam. Dat ben ik wel vaker: ik lever ook wel eens persoonlijke verzorging, terwijl ik dat als verpleegkundige eigenlijk niet meer mag. Ons takenpakket wordt steeds verder uitgekleed. Verpleegkundigen zijn er tegenwoordig alleen nog voor technische handelingen: injecties geven, wondzorg, katheter vervangen. Voor andere zaken ben ik volgens de organisatie te duur. Steeds wordt er gekeken wat er efficiënter kan en waar bezuinigd kan worden.’

Wat heeft dit voor gevolgen voor jullie cliënten?

Trees: ‘Dat er bij één cliënt soms wel drie verschillende mensen vanuit de Thuiszorg komen op één dag. De verpleegkundige geeft bijvoorbeeld een injectie, de verzorgende een douchebeurt en dan komt er nog een medewerker voor het huishoudelijk werk. In een paar weken krijgen sommige cliënten soms wel twintig verschillende zorgverleners over de vloer, invallers meegerekend. Zo is er nauwelijks continuïteit van zorg. Dit gaat ten koste van de kwaliteit.’

Jullie hebben ontslag genomen.

Lies: ‘Ja. We hadden er geen vertrouwen in dat we onze organisatie binnen een redelijke termijn van binnenuit konden veranderen. Door alle nieuwe taken die de afgelopen jaren zijn opgelegd door de overheid, fuseerde de organisatie keer op keer in de hoop zo efficiënter te kunnen werken. Maar iedere keer moest alles ‘geharmoniseerd’ worden: automatiseringssystemen, bedrijfsculturen, papierwinkel. Dus efficiënter werd het niet. Bovendien kwam er met iedere fusie een managementlaag bij. Die managers kosten geld, dat aan de basis moet worden opgebracht. Door ons. Daar hebben we geen zin meer in. Daarom stappen we over naar een kleinschalige netwerkorganisatie met zelfstandig werkende teams van hooguit twaalf personen: Buurtzorg Nederland. Dit jaar groeit Buurtzorg vermoedelijk tot zestig teams, over drie jaar wellicht tot 150. Toch verwacht de organisatie de bureaucratie buiten de deur te kunnen houden. Zo komen er geen managers. Samen bedenken de teamleden oplossingen voor lastige zaken. Intervisie en intercollegiale toetsing worden gestimuleerd. De overhead blijft daardoor zo klein, dat wijkverpleegkundigen zich niet hoeven te beperken tot de technische handelingen, maar ook aandacht en verzorging kunnen geven. Dat is wat we willen. We willen gewoon ons werk goed doen en niet alleen maar bezig zijn met technische handelingen en administratie.’